Het Haerlems leeuwerckje in-houdende veel aerdige nieuwe liedekens, met veel nieuwe voysjens
(1672)–Anoniem Het Haerlems leeuwerckje in-houdende veel aerdige nieuwe liedekens, met veel nieuwe voysjens– AuteursrechtvrijStem: Alst begint.Ick hoorde dees dagen
Een Maegdeken klaagen:
Wat moet ick, wat moet ick verdragen,
Die my plagh te beminnen,
Is verandert van sinnen
Dat minnen dat minnen van binnen.
Wat kander my baten
Sijn vriendelijck praten,
Nu ben ick, nu ben ick verlaten.,
Door smeken en spreken
Is de Liefde ontsteecken,
Och ick ben schier, och ick ben schier besweken.
| |
[pagina 63]
| |
Hy wasser verheven,
Hy wouder my geven
Sijn Troutje, Sijn Troutje verheven,
Door Queelen en speelen,
En Fluyten en Veelen,
Hy mijn hertje, hy mijn hertje quam steelen.
Ick plachter om te lacchen,
Nu vind ick men achten,
In tranen, in tranen en klachten,
Alle mijn genuchten
Gaen van mijn vluchten,
Verandert, verandert in suchten.
Wat kander mijn baten
Hondert duysent Ducaten?
Als ik ick 'er de Liefste moet verlaten!
Alle mijn kluchten
Zijn verandert in suchten:
Waer sal ick, waer sal ick gaen vluchten?
| |
[pagina 64]
| |
Hy was ‘er bedrogen,
Hy quam 'er voor u oogen,
U tranen, u tranen af-droogen,
Alle u klagen
Zijn droevige dagen:
Laet staen Lief, laet staen Lief u klagen.
Hout op dwase sinnen
Van u droevigh minnen,
Als ghy nu niet, als ghy niet kunt winnen,
Wilt staken u klagen,
Dat nacht en dagen
U Zieltje u Zieltje quam plagen.
Ach hy doet mijn sterven!
Wat wenscht ghy te erven?
Die u sal, die u sal bederven,
Hy wenscht naar u lijden,
Wilt hem dan oock verblijden,
Die gy eerst, die gy eerst so vryden.
Daer zijnder meer ander
Verliefde elckander,
| |
[pagina 65]
| |
Maar Gode, maar Gode hoe schrander
Sou minnen en haten,
Dat hem schijnt te baten,
Wie kan dat, wie kan dat verlaten.
Neen, waerde Garinde,
Die ick wel eerst diende,
En jonger, en jonger bemind,
‘k En sal in mijn leven,
U nimmer begeven,
O Harder, o Harder verheven.
|
|