Haantjepik
Of de domme Oppasser van het Kapiteintje.
Voor te dragen in Soldaten-Uniform bij alle gelegenheden.
'k Ben Haantjepik Niconomijntje
Oppasser van kapiteintje twee,
Oppasser van me kapiteintje,
'k Ben vrij van wacht en korrevée.
Als mijn schuurzant mijn kommandeerde
'k Poetste de laarzen glimmend zwart,
Ik zong dan dat er niets aan mankeerde
'k Draag steeds de borstel op mijn hart.
Ja, schuurzant, de laarzen van den kapitein moeten glimmen als de oogen van eene mooie, lieve, lekkere, beste, goeie meid en daarom ziet u.
Met de borstel poets ik steeds zoo lang
De kapitein moet glimmend blijven!
Ik poetste de laarzen zonder dwang,
Om de knecht van mijnheer te blijven, } bis.
'k Ben de oppasser van den kakapitein, } bis.
De knecht van den kapitein.
Als mijnheer des nachts gaat slapen,
Zet ik hem eerst eerst een kopje thee,
Zijn goed ga ik bij elkander rapen
En eet de rest van zijn souper,
Hij kan mij altijd grauwen, snauwen
Maar dan doe ik mij steeds te goed,
Want nauwelijks ben ik aan het kauwen
Of'k hoor zijn groote varkenssnoet.
Spreken.
En dan roept hij: Haantjepik! leelijke groene grassnijder, wat voer je daar weer uit? En dan antwoord ik hem met een honingzoet stemmetje: ik ka-piteintje?
Mevrouw die maakte laatst een reisje,
Naar haar ouders voor pleizier;
Mijnheer nam stil een mooi lief meisje,
Bij hem 's avonds in 't kwartier,
'k Stond 's morgens op en poetste schoenen
En keek meteen door't sleutelgat,
Daar zag ik mijnheer die lieve meid zoenen
't Was of'k een groene bril op had.
Dat gezicht bracht mij zoodanig in de war dat ik in plaats van de schoenen op de deur poetste, toen plotseling de kapitein voor mij verscheen en mij toeriep: Haantjepik! uilskuiken! wat voer je nu weer uit? En toen antwoorde ik hem:
Laatst had ik een flesch ontvangen
Te geven aan mijn suprejeur,
Mijn hart begon mij te verlangen
Ik dacht, bepaald het was likeur,
Ik lees het etiket daarop geschreven
Zie water staan van Zelderlits,
Ik dacht dat kan een lekker slokje geven
't Was bepaald uit Auterlist
Toen kwam bij mij de begeerte op om er eens lekkertjes van te proeven, ik stelde mij in het gelid: een, twee, drie, de geheele flesch naar binnen, maar ja wel zoo had ik er van gedronken, of ik kreeg een soortement van rommeling in mijn buik als of er een heel regiment huzaren te paard in mijn lijf rondwandelde, ik had wel willen heengaan maar het consigne luidde: hier blijven. Ik kroop van angst en pijn naar alle hoeken van de kamer, ik wist niet waar ik heen moest toen op eens de kapitein voor mij stond en mij met een goedaardige stem toeriep: Haantjepik, wat heb je nu gedaan. Toen antwoorde ik hem met de hevigste kramp in mijn buik: ik ik ka-kapitein.
Mevrouw had een min voor 't kind genomen
Bedenk eens mijne groote vreugd,
Daar ik een landsje aan zie komen
Dat maakte mij zoo zeer verheugd,
Daar ik kussend welkom heette
Had het kind een verschrikkelijk groote dorst,
Onze Trui die had nu weer vergeten
Te geven het kind een goede borst.
Bé, bé, schreeuwde het kind. Zeg eens Trui heb je water bij de melk gedaan dat het kind zoo schreeuwt. Maar het kind begon al harder te schreeuwen van bé, bé en toen ik zoo bezig was om Trui de slechte kwaliteit van de melk onder het oog te brengen kreeg ik op eens een schop aan mijn achterstekamer, die mij mijn voorkamer deed duizelen: ik keek om en zag de kapitein die mij met pas geluiden stem toeriep Haantjepik leelijke groene grassnijder, waterchinees, vogelverschrikker, uilskuiken nachtegaal domkop en nog meer van die mooie woorden: wat voer je nu weer uit. En toen antwoordde ik hem:
Met de borstel poets ik steeds zoo lang
Mijn kapiteintje moet glimmend blijven,
En ik borstel de laarzen zonder dwang
Om de knecht van mijnheer te blijven,
En ik ben de dienaar van het geacht publiek
Van de Heeren en ook de Dames chieuq.
Firma F.W. VISLAAKE, Rozenstraat 148, Amsterdam.