De Haarlemsche spoorwagen(na 1863)–Anoniem Haarlemsche spoorwagen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De boerenstand. Hoe vrolijk kan de Boer niet leven, Als hij zijn land en volk beschouwt, En aan ieder 't zijn kan geven, En dat hij dan op God vertrouwt. De Boer die maait en zaait het land, En wacht den zegen van Gods hand. Als hij den morgen op ziet klaren, Vangt elk met nieuwe krachten aan, Al dorschend zij het graan vergaren, [pagina 68] [p. 68] En als de arbeid is gedaan, Jaagt hij de beesten in het land, De Boer zegt Gode lofen dank. Hoe zou de Bakker toch bewerken, Het lieve brood, dat men graag, Zoo God den Boer niet kwam te sterken, Dat hij het land dan maakt gereed, Hoe zou men leven in de stee, Wanneer de Boer het werk niet dee. Hoe zou de zeeman kunnen leven, Wanneer de Boer niet deed het werk, 't Is waar, God moet den wasdom geven, En maken hem door goedheid sterk, Daarvoor toont hij zijn dankbaarheid, Na zijn volbrachte arrebeid. Als gij zijt aan uw disch gezeten; Slaat op uw tafel dan een toer, Beschouwt dan eerst het lieve eten, Het komt toch alles van den Boer, Dus mensch, zoo dikwijls als gij eet, Den Boerenstand toch niet vergeet. 't Is waar de zeeman brengt veel waren, Van allerhande landen aan, Maar zoo er eens geen Boeren waren, Hoe zou men dan ook daar bestaan, 't Komt alles van den Boerenstand, Maar God is meester van het land. Vorige Volgende