Het poflied.
Gaat men de wereld eens bekijken,
Men vind er niets dan pracht en praal,
Van poffen vindt men dagelijks blijken,
Poffen vindt men steeds roijaal.
Maar die in de put wil ploffen,
Mee wil doen met pracht, met zwier,
Die moet in het groot maar poffen,
Die poft in het groot, krigt wat hij ziet,
Die poft in het klein, die krijgt het niet. (bis.)
De vorige keizer van de Franschen,
Die had er ook een handje van,
| |
Hij liet de duitjes aardig dansen,
Hij pofte zooals niemand kan,
Hij gaf zich over zonder vreezen,
En leefde stil en vreedzaam voort,
Zoo zal ieder maar af wezen,
Ik gun 't mij zelve, op mijn woord.
Neemt men couranten eens in handen,
Men vindt er veel annonces bij,
Het is dan poffen van alle kanten,
Poffen vindt men er daaglijks bij;
Dan is het poffen voor die grooten,
Dan is het poffen voor Parijs,
Dan is het poffen voor Hongarije,
Dan weder voor het Volkspaleis.
Laatst toen zag ik een ekwipaadje,
Vlak voor een speelgoedwinkel staan,
Een dame kocht daar veel bagaadje,
Maar 't moest alles op rekening gaan.
Een arme drommel die kwam vragen,
Een doosje speelgoed op crediet,
Om te betalen na weinige dagen,
Men antwoordt trots: dat doen wij niet.
Een arme drommel die kwam vragen,
Een glaasje klare op crediet,
'k Betaal je binnen weinige dagen,
Het antwoord volgt: dat doen wij niet.
Maar 'n ploert komt, Jan geef mij champagne,
Stuur mij de rekening als je wil
De kastelein zegt, mijnheer ik kan je,
Volgt zoo vast zijn zotte gril,
|
|