De Gulden Passer. Jaargang 75
(1997)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Duizend brevieren en diurnalen.
| |
[pagina 122]
| |
Antwerpen, in de gastenkamer van het minderbroedersklooster, ten overstaan van notaris Johannes Pels, die ook bij de latere afhandeling betrokken zou worden.Ga naar voetnoot2 Voor genoemde notaris en een vijftal getuigen compareerden enerzijds Anthonius, abt van de benedictijnenabdij van Sint-Ludger te WerdenGa naar voetnoot3, en anderzijds meester Dirk Martens van Aalst, boekdrukker, toentertijd inwoner van Antwerpen. Zij hadden onderhandeld over duizend brevieren en even veel diurnalenGa naar voetnoot4, volgens de stijl der kloosters van de Unie van Bursfeld, die Martens te Parijs zou moeten drukken of laten drukken. De abt van Werden, een rijksabdij aan de Ruhr ten noorden van Keulen, handelde als opdrachtgever mede in naam van zijn ordebroeder, de abt van Egmond in het graafschap Holland.Ga naar voetnoot5 De verklaring voor dit samengaan ligt in het feit dat beide abdijen aangesloten waren bij de Congregatie of Unie van Bursfeld, een succesvolle beweging tot kloosterhervorming. Vanaf de jaren dertig van de vijftiende eeuw was deze beweging uitgegaan van de benediktijnenabdij van Bursfeld bij Minden (Duitsland), maar zij kwam weldra onder invloed van Windesheim. In de Nederlanden sloten, behalve Egmond (in 1491), onder andere Stavoren (1495), Gembloers (1505) en later ook nog Ename en Affligem (1524) aan.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 123]
| |
Meester Dirk Martens (Theodericus Martini) behoeft nauwelijks nog enige introductie.Ga naar voetnoot7 Hij was in Aalst geboren omstreeks 1446-1447. De kunst van het boekdrukken had hij waarschijnlijk in Italië geleerd, vooraleer hij in 1473-74, samen met Jan van Westfalen een atelier begon in zijn geboortestad. In 1493 vestigde hij zich een eerste maal in Antwerpen; hij liet zich in 1497 aan de Leuvense universiteit inschrijven maar was enkele jaren later, van 1502 tot 1512 opnieuw te Antwerpen actief. Vervolgens verhuisde hij weer naar Leuven en vanaf 1529 keerde hij terug naar Aalst, waar hij in 1534 stierf. Tijdens zijn tweede Antwerpse periode was zijn atelier gelegen aan de Steenhouwersvest; het hier gepubliceerde contract werd niettemin afgesloten in het minderbroedersklooster aan het Raamveld bij de stadswaag. Notaris Johannes Pels was geestelijke uit het bisdom Keulen - hier ondertekende hij bepaaldelijk als clericus, wat zou betekenen dat hij slechts de tonsuur en/of de lagere wijdingen had ontvangen, ofschoon hij elders vermeld wordt als priester.Ga naar voetnoot8 Veel is over hem niet met zekerheid geweten, al droeg hij de naam van een gerenommeerde Antwerpse familie. Een homoniem was in 1477 binnen-burgemeester van Antwerpen, maar enige verwantschap is vooralsnog niet bewezen.Ga naar voetnoot9 Dat geldt evenzeer voor de Johannes filius Johannis Pels de Antwerpia die op 16 augustus 1495 geïmmatriculeerd werd aan de Leuvense universiteit. De carrière van notaris Pels biedt verder weinig aanknopingspunten. Hij bezat zowel de pauselijke als de keizerlijke aanstelling om het ambt uit te oefenen en ondertekende daarenboven als notaris en gezworen | |
[pagina 124]
| |
schrijver van het Antwerpse kapittel. Al de van zijn hand overgeleverde akten dateren evenwel uit hetzelfde jaar 1507, zodat het niet mogelijk is de duur van zijn ambtsuitoefening nader te omschrijven. Zijn voorganger, Ghijsbertus Ludovici die Hollander, was kapittelnotaris van 1501 tot 1506 en - na een intermezzo in 's-Hertogenbosch - opnieuw van 1512 tot 1515.Ga naar voetnoot10
Het hierna uitgegeven document is zeker niet volslagen onbekend, maar werd tot dusver nooit ten volle benut.Ga naar voetnoot11 Het beschikkende gedeelte van de notarisakte vermeldt alleen de hoofdpunten van de overeenkomst. Dirk Martens nam de taak op zich om in Parijs duizend brevieren en even veel diurnalen te drukken of te laten drukken. Voor de brevieren zou een lettertype (‘littera’) gebruikt worden waarvan een specimen door de abt in ontvangst werd genomen, of zo mogelijk zelfs een betere letter. Voor de diurnalen werd een ander letterspecimen aan de abt overhandigd. De boeken moesten gedrukt worden op het beste papier dat in Parijs te krijgen was, met de beste rode en zwarte inkt, en deugdelijk gecorrigeerd en verbeterd worden. De exemplaren dienden uiterlijk in de loop van februari 1508 in Antwerpen te worden bezorgd, hetzij bij notaris Pels, hetzij bij een andere gevolmachtigde. Van zijn kant verbond de abt van Werden er zich toe, na levering en aanvaarding van de boeken, aan Dirk Martens voor elk brevier veertien stuivers en voor elk diurnaal zeven stuivers te betalen. De kosten van het met een hamer plettenGa naar voetnoot12 van de diurnalen zouden ten laste komen van Dirk Martens. | |
[pagina 125]
| |
De achterliggende beweegredenen voor de opdracht worden - bijna vanzelfsprekend - niet in het contract opgegeven. Zij zijn nochtans niet ver te zoeken. De eigen gewoonten inzake liturgie van de verschillende benediktijnenabdijen hadden geleid tot een situatie waarin bijna iedere abdij een eigen brevier bezat, weliswaar met een gemeenschappelijke kern maar aangevuld met lokale ceremonies en particuliere riten. Wilde een hervorming zoals de Unie van Bursfeld die ambieerde, enige kans op slagen hebben, dan moest eenheid in de liturgie en in het koorgebed leiden tot eenheid in de congregatie. Een uniform brevier was de aangewezen weg om dit doel te bereiken. De verslagen van de generale kapittels van de Unie bevatten herhaalde uitingen van deze bekommernis.Ga naar voetnoot13 Tijdens het generaal kapittel van 29 tot 31 augustus 1507 te Bursfeld werden de abten van Werden en Egmond op vraag van verscheidene van hun collega's belast met de taak brevieren (‘cum longis lectionibus’) en diurnalen te laten drukken. In dezelfde vergadering werd besloten dat niemand bij andere drukkers brevieren en diurnalen mocht bestellen, opdat de beide abten geen verlies zouden lijden bij hun initiatief.Ga naar voetnoot14 Waarom de keuze precies op de Antwerpenaar Dirk Martens viel, terwijl het eigenlijke drukwerk in Parijs diende te gebeuren, is iets moeilijker te begrijpen en roept een aantal vragen op, die momenteel niet allemaal met even grote stelligheid beantwoord kunnen worden. Het drukken van liturgische werken in het algemeen en van brevieren in het bijzonder is en was een specialiteit. Dit genre van drukwerk was inderdaad behoorlijk technisch: het vergde degelijk materiaal en de nodige dosis vakkennis van de samensteller-corrector. Bekend nu is dat Martens, na het fraterhuis in Brussel, in de late vijftiende en de vroege zestiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden de markt beheerste. Martens-brevieren | |
[pagina 126]
| |
zijn onder meer bewaard voor de bisdommen Luik, Utrecht en Salisbury, en voor de premonstratenzers en Windesheim. Daarnaast vervaardigde hij officiële brevieren voor het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Antwerpen, terwijl de onderhandelingen met het Brugse Sint-Donaaskapittel in augustus-september 1517 om nog onduidelijke redenen spaak liepen.Ga naar voetnoot15 Het hier uitgegeven contract uit 1507 illustreert dat Martens' naam en faam zich ook tot buiten de Zuidelijke Nederlanden uitstrekte. Voor de concrete uitvoeringsmodaliteiten van het contract verwees de notarisakte naar een meer gedetailleerde overeenkomst, vervat in een papieren cedel, die aldaar publiekelijk werd voorgelezen. De tekst van die cedel is door de ijverige notaris eveneens in onderhavige akte overgenomen. Na de getuigenlijst volgen immers de ‘Capitula concordie’, een onderhands contract als het ware tussen abt Anthonius en meester Dirk van Aalst. De tekst ervan herneemt goeddeels wat reeds in de eigenlijke notarisakte was opgetekend; tegelijk wordt een aantal punten nader gespecifieerd, terwijl anderzijds sommige opvallende discrepanties tussen de door de notaris verleden akte en de daarin ingelaste onderhandse overeenkomst aan het licht komen. Vooreerst aanvaardde Dirk Martens, op verzoek van de abt van Werden, de opdracht om duizend brevieren in Parijs te drukken of te doen drukken, met een tekst overeenkomstig het voorbeeldexemplaar (‘exemplar’) dat later aan Martens zou worden bezorgd. Het aan te wenden lettertype werd nu aan de abt gepresenteerd, maar de mogelijkheid dat er alsnog een betere ‘littera’ kon worden gevonden, werd open gelaten. Het werk moest beëindigd zijn vóór Onze-Lieve-Vrouw-Lichtmis eerstkomend (2 februari 1508). Vervolgens behoorde hij die duizend brevieren af te leveren in Antwerpen, bij de kapittelnotaris Johannes Pels of bij een ander, die hiertoe door de abten samen of door één van hen was gecommitteerd. De overeenkomst houdt het wat vaagjes bij ‘post diem predictum’, terwijl de eigenlijke notarisakte leert dat de levering | |
[pagina 127]
| |
moest plaatsvinden in de loop van februari 1508. Genoemde brevieren zou Martens doen drukken op het beste papier dat in Parijs te krijgen was, met de beste rode en zwarte inkt, en dit alles volgens het oordeel van goede en onderlegde meesters van het gild en beoefenaars van de drukkunst. De tekst moest worden gecorrigeerd volgens het hem nog ter hand te stellen voorbeeldexemplaar. Meester Dirk kreeg dus zeker geen carte blanche van zijn opdrachtgevers. Bovendien moest hij vóór Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart eerstkomend (15 augustus 1507) enige katernen van het begin van de brevieren voorleggen om ze, via notaris Pels, aan de abten te zenden. De bedoeling was die katernen tijdens het jaarlijks kapittel aan de daar aanwezige ordebroeders te tonen. Op het generaal kapittel te Bursfeld van eind augustus 1507 werden inderdaad enkele proefdrukken gekeurd.Ga naar voetnoot16 Er waren overigens nog meer zekerheden in het contract ingebouwd. Pas nadat meester Dirk aan de genoemde notaris een merkelijk deel van de brevieren had afgeleverd en middels een notariële akte of een ander betrouwbaar getuigenis had verzekerd dat zij door de werkmeester (‘magister operis’) zouden worden voltooid, dienden de abten hem 160 gouden florijnen of hun tegenwaarde in een andere munt te betalen. Wat precies moet worden verstaan onder die voltooiing, is niet helemaal duidelijk: wellicht omvatte zij zowel de vervaardiging van de nog ontbrekende exemplaren, als het inbinden en misschien zelfs het pletten van de duizend brevieren. Mocht blijken dat Martens de overeenkomst niet volledig zou kunnen nakomen, dan gold als bijkomende voorwaarde dat hij hiervoor voldoende borg stelde te Antwerpen.Ga naar voetnoot17 Na levering en ontvangst van de duizend brevieren zouden de abten aan meester Dirk of om het even wie van zijnentwege, of aan de werkmeester, indien Martens hiermee zou instemmen, voor | |
[pagina 128]
| |
elk brevier 14 stuivers betalen, na aftrek evenwel van wat voor de goede afrekening (‘ad bonum computum’) was betaald, zijnde die 160 gulden. Voor de correcte betaling stelden de abten alle goederen van hun kloosters als onderpand. Dirk Martens moest tenslotte die duizend brevieren met een hamer pletten of dit door iemand anders laten doen, naar het oordeel van de abten. Weer is de tekst niet eenduidig te interpreteren. Konden de abten alsnog kiezen wie deze taak kreeg toegewezen en hadden zij aldus zeggenschap over een eventuele onderaannemer, of mochten zij enkel beoordelen of het pletten goed was uitgevoerd? Hoe dan ook, voor ieder goed geplet brevier zou meester Dirk één stuiver krijgen. Een soortgelijke afspraak werd gemaakt aangaande de diurnalen. Martens moest in Parijs duizend exemplaren drukken of laten drukken in een lettertype dat aan de abt van Werden was gepresenteerd, en ze met een hamer goed pletten. Dat hier weer de beste kwaliteit van papier en inkten hoorden aangewend te worden, is in de capitula evenwel niet meer expliciet opgenomen Voor dit alles beloofde de abt te betalen op de manier zoals boven in verband met de brevieren was bepaald, dus opnieuw met vooruitbetaling van het derde deel en met alle kloostergoederen als onderpand. Wel te verstaan is natuurlijk dat de prijs per diurnaal luidens de eigenlijke akte slechts zeven stuivers bedroeg. Er is daarenboven nóg een kleine, maar geenszins onbeduidende afwijking tussen de tekst van de capitula concordie en de eigenlijke akte. De vrijwel identieke behandeling van brevieren en diurnalen kan leiden tot de veronderstelling dat Martens voor het pletten van deze laatste ook één stuiver per exemplaar zou ontvangen. De notariële akte stelde echter ondubbelzinnig dat deze bewerking zou gebeuren op kosten van meester Dirk.Ga naar voetnoot18 Aangaande de oplage werd verder gestipuleerd dat Martens niet méér dan duizend brevieren en duizend diurnalen zou laten drukken. Wel werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat | |
[pagina 129]
| |
dit aantal door gebreken of fouten aan sommige exemplaren moest worden overschreden. Indien er vijfentwintig diurnalen of brevieren extra werden vervaardigd en deze netjes en foutloos bevonden werden, dan zouden de abten die aanvaarden voor veertien stuivers per stuk.Ga naar voetnoot19 Als Martens er echter niet in zou slagen duizend exemplaren van elk te leveren, dan zou naar verhouding van zijn loon worden ingehouden. Redenen waarom de oplage onder het vooropgestelde aantal kon blijven, worden in het contract niet aangehaald, maar zijn gemakkelijk te raden: onvoldoende kwaliteitspapier, niet tijdige levering, beschadigde of afgekeurde exemplaren die door tijdsgebrek niet meer konden worden vervangen. Zo er naar aanleiding van dit contract enig geschil of probleem zou rijzen, kwamen de partijen ten slotte overeen dat elk van hen iemand van de drukkersgilde en een andere ‘goede man’ zou kiezen, en dat die vier dan als scheidsrechters een bindende uitspraak zouden doen. Het is duidelijk dat een oplage van die omvang niet louter voor de eigen abdijen van Werden en Egmond bestemd kon zijn.Ga naar voetnoot20 Het beoogde afzetgebied omvatte ongetwijfeld alle bij de Congregatie van Bursfeld aangesloten kloosters. Zoals vermeld zou het generaal kapittel in augustus van hetzelfde jaar de bestelling bekrachtigen en de beide abten bovendien een monopoliepositie toekennen. Op het kapittel van 1508 te Seligenstadt werden de brevieren en diurnalen reeds te koop aangeboden. Samen met de hier uitgegeven notarisoorkonde bevindt zich in het archief van de abdij van Egmond trouwens een (ongedateerd) stuk met aantekeningen betreffende de verkoop van deze boeken aan onder andere de abdijen van Helmstedt, Laach en Paderborn.Ga naar voetnoot21 | |
[pagina 130]
| |
Bij een correcte uitvoering van het contract zou Martens bijgevolg de ronde som van 23000 stuivers ontvangen. Omgerekend naar werkdagen van een geschoolde metselaar komt de prijs van één brevier (15 stuivers) neer op 3,75 werkdagen in de zomer en zelfs 5 werkdagen in de winter.Ga naar voetnoot22 Vanzelfsprekend dient er rekening mee gehouden te worden dat die som een totaalcijfer is, waarvan nog alle kosten moesten worden afgetrokken; Martens' winst zal dus heel wat lager hebben gelegen. Behalve in de kwaliteitseisen en de toch wel bijzondere uitvoeringsmodaliteiten schuilt de verklaring voor deze ondanks alles relatief hoge kostprijs zeker ook in de aard van het werk. In het licht van Martens' marktpositie als drukker van liturgica is het onwaarschijnlijk dat hij niet in staat zou geweest zijn om deze opdracht in zijn eigen atelier te Antwerpen uit te voeren. Waarom moest er dan in Parijs worden gedrukt? Het is niet aannemelijk dat Martens daar over een eigen atelier beschikte. Hiervan is in elk geval helemaal niets bekend. In het onderhandse contract lijkt men er trouwens eerder van uit te gaan dat hij in Parijs zou laten drukken. Daarom kunnen het niets anders dan kwaliteitsoverwegingen geweest zijn, die aan deze bepaling ten grondslag hebben gelegen, en de keuze voor telkens de beste letter, de beste inktsoorten en de hoogste papierkwaliteit bewijst dit ten overvloede. Het blijft echter een raadsel waarom de overeenkomst geen naam van een Parijse drukker vermeldt. In die tijd had bijvoorbeeld de uit Koblenz afkomstige Thielman Kerver zich daar een internationale faam weten op te bouwen als boekhandelaar, drukker en uitgever van getijdenboeken en brevieren.Ga naar voetnoot23 Werd Martens dan door zijn klanten aangesproken om als tussenpersoon te fungeren wegens zijn goede relaties met Parijse collega's? Onmogelijk is dat natuurlijk niet, maar vermoedelijk werd hij eerder als expert en betrouwbare ‘opzichter’ door de abten ingehuurd. | |
[pagina 131]
| |
Boven is al gebleken dat het buiten kijf staat dat Martens zijn opdracht heeft uitgevoerd, en nog wel op tijd. De hamvraag is natuurlijk of er nog exemplaren van de oplage bewaard zijn. De catalogus van Martensdrukken vermeldt er alvast geen éénGa naar voetnoot24, maar het ging dan ook om gebruiksboeken en tweemaal duizend is in dat opzicht niet zo'n enorm aantal. Bovendien ligt het helemaal niet voor de hand dat Martens op de pers van een Parijse vakgenoot onder zijn eigen naam zou (laten) drukken. Noch het repertorium van Bohatta en het supplement van AmietGa naar voetnoot25, noch Moreau's catalogus van Parijse drukkenGa naar voetnoot26 bieden enige referentie aan een werk dat éénduidig als een hier bedoeld brevier of diurnale van de unie van Bursfeld kan doorgaan. Het meest in aanmerking komt een zeldzaam, ongedateerd brevier, gedrukt in Parijs, waarvan de titelpagina vermeldt dat de tekst nauwgezet is gecorrigeerd in de abdij van Egmond.Ga naar voetnoot27
Algemeen Rijksarchief (Brussel) & K.U. Brussel | |
[pagina 132]
| |
TekstuitgaveGa naar voetnoot28Overeenkomst tussen de abt van Werden en meester Dirk Martens van Aalst aangaande het drukken van brevieren en diurnalen volgens de gebruiken van de Unie van Bursfeld. In nomine Domini, amen. Anno a Nativitate Eiusdem Domini millesimo quingentesimo septimo, indictione decima, die vero martis prima mensis Junii, pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri, domini Julii, divina providentia pape secundi, anno quarto, in mei notarii publici et testium infrascriptorum ad hoc vocatorum et rogatorum presentia, personaliter constituti reverendus in Christo pater et dominus, dominus Anthonius, abbas insignis monasterii Sancti Ludtgheri Werdenensis, ordinis sancti Benedicti, Coloniensis diocesis, principalis principaliter pro seipso ac dicto monasterio suo ac eciam vice et nomine reverendi patris et domini, domini Henrici, abbatis Egmondensis monasterii, ordinis supradicti, Traiectensis diocesis, pro quo se fortem fecit ac de rato promisit, ex una, ac providus vir, magister Theodricus Martini de Alosto, impressor librorum, ad presens incola opidi Antwerpiensis, Cameracensis diocesis, de et super mille breviariis et totidem diurnalibus iuxta cursum et ordinem ac modum legendi monasteriorum unionis Bursfeldensis Parisius per ipsum imprimendis seu imprimi faciendis et procurandis, partibus ex altera, sponte et ex certa eorum scientia et non per errorem omnibus melioribus modo, via, jure, causa et forma quibus melius et efficatius potuerunt, convenerunt et concordarunt in hunc qui sequitur modum. | |
[pagina 133]
| |
Videlicet quod prefatus magister Theodricus acceptavit onus et vigore presentis instrumenti acceptat et tenebitur et obligatus erit imprimere aut imprimi facere et procurate in civitate Parisiensi mille breviaria in littera nunc domino abbati tradita et per eum recepta aut meliori, si haberi poterit, necnon mille diurnalia unionis et ordinis supradictorum in littera nunc eidem domino eciam consignata, in meliori papiro que Parisius haberi poterit, ac melioribus nigro et rubeo, bene correcta et emendata, illaque per totum mensem Februarii proxime futurum in hoc opido Antwerpiensi ad manus mei notarii infrascripti, seu alterius ad id potestatem habentis, tradere et consignare. Prefatus vero reverendus pater, dominus abbas Werdenensis tenebitur et obligatus erit prefato magistro Theodrico aut eius heredibus seu jus et actionem ab eo habituris aut presentis instrumenti post librorum huiusmodi traditionem et receptionem exhibitori, solvere, tradere et consignare pro quolibet breviario stuferos quatuordecim monete currentis, et pro singulis diurnalibus - ad quorum eciam complanationem per malleum debite fiendam idem magister Theodricus suis propriis expensis obligatus erit - stuferos septem monete antedicte, prout et quemadmodum premissa omnia et singula in quadam concordie et conventionis huiusmodi papiri cedula, publice lecta, cuius tenor inferius est insertus, plenius continentur et habentur.Ga naar voetnoot(a) Que omnia et singula dicti contrahentes, quatenus eos respective concernit, promiserunt, sibi invicem solempni interveniente stipulatione, fideliter attendere, complere et conservare et contra non dicere, facere vel venire de jure vel de facto quavis occasione vel causa, sub pena refectionis et restitutionis omnium et singulorum dampnarum, expensarum et interesse; obligantes semet ipsos dicti contrahentes, videlicet prefatus reverendus pater, dominus abbas Werdenensis personam suam ac jure pignoris et ypotece omnia et singula sua et dicti sui monasterii bona tam mobilia quam immobilia, et signanter redditus ducentorum seu amplius florenorum aureorum auri in auro Renensium et de pondere, occasione decimarum parrochialis ecclesie de Zeele, Tornacensis diocesis, ad eum et monasterium suum spectantes et pertinentes, ac | |
[pagina 134]
| |
eciam omnia et singula dicti Egmondensis monasterii bona, pro cuius abbate se fortem fecit et de rathihabitione promisit, necnon dictus magister Theodricus personam suam ac eciam jure pignoris et ypothece omnia et singula bona sua tam mobilia quam immobilia, in quibuscumque locis consistencia. Submittentes dicti contrahentes se et bona predicta iurisdictioni, cognitione, mero examini et coercioni quorumcumque judicum ecclesiasticorum et secularium, sub quorum dominio, potestate vel districtu eos reperiri continget aut bona huiusmodi situata fuerint et presens publicum instrumentum exhibitum et ostensum fuerit, volentes ibidem posse cogi, compelli et constringi usque ad plenariam premissorum satisfactionem. Renunciantes in premissis dicti contrahentes doli mali, vis, metus, fraudis, reique sic non geste necnon previlegio fori omnibusque aliis et singulis sibi quomodolibet competentibus aut competituris exceptionibus et defensionibus, quibus se contra premissa defendere possent quomodolibet vel tueri, et precipue juri dicenti generalem renunciationem non valere nisi precesserit specialis. De et super quibus omnibus et singulis dicti contrahentes sibi a me, notario publico infrascripto, unum vel plura publicum seu publica fieri atque confici pecierunt instrumentum et instrumenta.
Acta fuerunt hec Antwerpie, in camera hospicii conventus Minorum, sub anno, indictione, die, mense et pontificatu premissis, presentibus ibidem reverendo patre ac religiosis viris dominis Jacobo, abbate Stavriensis, Johanne Borij, subpriore dicti monasterii Egmondensis, Lyvoldo Then Hoeve, pastore nove ecclesie Werdenensis, et Jacobo Symonis, pastore in Oukerke, presbiteris, et Bernardo de Bueren, laico, dicti Coloniensis et Traiectensis diocesium, testibus ad premissa vocatis specialiter atque rogatis.
Capitula concordie inter reverendum in Christo patrem et dominum, dominum Anthonium, abbatem insignis monasterii Werdenensis, ordinis sancti Benedicti, Coloniensis diocesis, tam suo proprio et dicti conventus quam eciam nomine et ex parte reverendi patris, domini abbatis Egmondensis et sui monasterii, ex una, et magistrum Theodricum de Alosto, civem Antwerpiensem, impressorem librorum, de et super impressione mille breviaria | |
[pagina 135]
| |
iuxta ordinarium unionis Bursfeldensis, dicti ordinis, ac totidem diurnalium et illorum precio, partibus ex altera. In primis dictus magister Theodricus ad requisitionem prefati domini abbatis Werdenensis acceptavit onus imprimendi seu imprimi faciendi mille breviaria iuxta exemplar sibi assignandum et illa imprimet aut faciet imprimi Parisius, in littera nunc domino abbati tradita aut meliori, hinc ad festum Purificationis beate Marie Virginis proxime futurum. Que post diem predictum tradet et consignabit magistro Johanni Pels, ad presens notario capituli Antwerpiensis, aut alteri ad hoc commissionem habenti a prefatis dominis abbatibus aut eorum altero, in dicto opido Antwerpiensi.
Item, dicta breviaria faciet prefatus magister Theodricus imprimi in meliori papiro que communiter Parisius haberi potest, in meliori rubro et eciam meliori nigro seu attramento, ad judicium bonorum et expertorum virorum magistrorum seu practicorum de arte, ac correcto iuxta exemplar supradictum.
Item, tenebitur idem magister Theodricus ante festum Assumptionis beate Marie Virginis proxime futurum presentare aut presentari facere dicto magistro Johanni Pels aliquos quaterniones initii dictorum breviariorum ad mittendum dictis dominis abbatibus, ad finem ut in capitulo annuali post festum sancti Bartolomei apostoliGa naar voetnoot29 servando presentibus de ordine ibidem tunc adventuris exhiberi possit.
Insuper pactum et conventum est quod postquam prefatus magister Theodricus dicto magistro Johanni Pels partem notabilem ex huiusmodi breviariis in opido Antwerpiensi presentaverit ac tradiderit et de eisdem perficiendis a magistro operis fidem fecerit sufficientem per instrumentum publicum aut aliquo fidedignorum testimonio, domini abbates antedicti et quilibet ipsorum in solidum obligati erunt ad tradendum aut tradi et consignari faciendum eidem magistro Theodrico ad bonum computum florenos aureos auri in auro et de pondere centum sexaginta, seu illorum veram extimationem in alia moneta; hoc tamen salvo quod | |
[pagina 136]
| |
idem magister Theodricus prestabit cautionem fideiussoriam sufficientem in opido Antwerpiensi de dictis centum sexaginta florenis restituendis in eventum si in tractatu predicto adimplendo negligens compertus fuerit.
Item, breviariis huiusmodi traditis et consignatis tempore predicto, reverendus pater dominus abbas Werdenensis antedictus ac eciam prefatus dominus abbas Egmondensis, pro quo se fortem fecit, dicto magistro Theodrico vel heredibus et successoribus suis aut alio seu aliis jus et actionem ab eo habituris seu magistro operis de prefati magistri Theodrici voluntate et consensu pro precio huiusmodi mille breviariorum pro quolibet stuferos quatuordecim monete in opido Antwerpiensi currentis solvere et consignare aut solvi et consignari facere tenebuntur et obligati erunt bona fide promisit, defalcato tamen eo quod ad bonum computum solutum fuerit, sub obligatione et ypotheca omnium et singulorum bonorum dictorum monasteriorum.
Item, prefatus magister Theodricus tenebitur et obligatus erit huiusmodi mille breviaria maleo contundere et complanare aut id per alium fieri procurare pro arbitrio prefatorum dominorum. Et recipiet a singulis breviariis bene complanatis stuferum unum monete antedicte.
Item, prefatus magister Theodricus tenebitur eciam et obligatus erit imprimere seu imprimi facere Parisius mille diurnalia ordinis et unionis predictorum, in littera eciam prefato domino consignata, illaque omnia malleo contundere et bene complanare, pro quibus et eorum omnium complanatione dictus dominus abbas Werdenensis solvere promisit modo premisso, eciam cum anticipatione et solutione tercie partis ad bonum computum, prout superius de breviariis ordinatum est et sub simili obligatio.
Insuper pactum et conventum est inter dictos contrahentes quod prefatus magister Theodricus non plura quam dicta mille breviaria et mille diurnalia imprimi faciet, et quia ob defectus supplendos numerum huiusmodiGa naar voetnoot(b) excedere oportebit, si vigintiquinque | |
[pagina 137]
| |
diurnalia vel breviaria ultra numerum supradictum munde et correcte impressa fuerint, illa recipient prefati domini abbates eciam solvendo quatuordecim stuferos pro quolibet. Si vero in tradendo numerum millenarium non attigerit, pro rata sibi defalcabitur.
Insuper, si premissorum occasione alique forsan occurrerint differencie seu difficultates, voluerunt et consenserunt dicti contrahentes quod pro utraque parte eligetur unus ex arte et alius bonus vir et quod isti quatuor tamquam arbitri seu arbitratores huiusmodi differencias cognoscere et decidere et partes eorum dictamini seu arbitrali sentencie in omnibus stare et parere debeant, dolo et fraude seclusis.
<Signum> Et ego, Johannes Pels, clericus Coloniensis diocesis, publicusGa naar voetnoot(c) sacris apostolica et imperiali auctoritatibus necnon venerabilis capituli ecclesie Beate Marie Antwerpiensis, Cameracensis diocesis, notarius ac scriba iuratus, quia premissis omnibus et singulis, dum sic, ut premittitur, agerentur et fierent, una cum prenominatis testibus presens interfui eaque sic fieri vidi et audivi ad in notam sumpsi, idcirco hoc presens publicum instrumentum, per alium fideliter scriptum, exinde confeci, subscripsi, publicavi et in hanc publicam formam redegi, signoque et nomine meis solitis et consuetis signavi, in fidem et testimonium omnium et singulorum premissorum, rogatus et requisitus. | |
[pagina 138]
| |
RésuméLe contrat entre l'abbé de l'abbaye bénédictine allemande de Werden, représentant son collègue de l'abbaye d'Egmond en Hollande, et maître Thierry Martini ou Martens d'Alost, le premier imprimeur dans les Pays-Bas méridionaux, fournit quelques informations précieuses. Il permet en effet non seulement une approche bibliométrique, mais il révèle en plus quelques aspects plus techniques de la profession, et cela à une date assez reculée, le 1er juin 1507. L'imprimeur, ayant à cette époque établi son ‘officina’ à Anvers, est chargé de faire imprimer à Paris mille bréviaires et autant de diurnalia selon le rite de l'Union de Bursfeld, et de les livrer à Anvers pendant le mois de février 1508. Les qualités exigées étaient d'ailleurs des plus hautes: le meilleur papier et encres noir et rouge, les meilleurs caractères (‘littera’) disponibles alors à Paris; en plus, les exemplaires devaient être dûment corrigés et aplatis au marteau. Le prix convenu était de quatorze sous par bréviaire, le sous pour l'aplatissement non compris, et de 7 sous par diurnale, chaque fois pour un tirage de mille exemplaires. Qu'il soit certain que l'oeuvre a été terminé à temps, il est malheureusement impossible d'en indiquer un exemplaire subsistant avec la même certitude. Seul un bréviaire imprimé à Paris par un imprimeur anonyme et conservé dans la bibliothèque municipale de Trèves, peut entrer en ligne de compte. |
|