De Gulden Passer. Jaargang 44
(1966)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina *1]
| |
[De Gulden Passer 1966] | |
[pagina *2]
| |
[pagina 1]
| |
In memoriam Lode Baekelmans.
| |
[pagina 2]
| |
noemd. Voor hem waren dat de essentiële bestanddelen van één wereld, die tot in zijn laatste ogenblikken zijn wereld gebleven is. Want het is niet zo, dat naar zuidelijke trant, aan de schrijver Baekelmans een bestaan verzekerd werd in de bibliotheek. Het stond van de aanvang af in de sterren, dat hier zijn loopbaan lag. Na een drietal jaren in verschillende handelszaken werkzaam te zijn geweest, werd hij op 20 mei 1899 klerk op het stadhuis, een functie, die zijn vader - weinig ingenomen met zijn literaire ambities - steeds voor hem had nagestreefd. Op de dag van zijn indiensttreding werd des avonds de tachtigste verjaardag van Klaus Groth gevierd, waarvoor de toenmalige stadsbibliothecaris Dr. C.J. Hansen een comité in het leven geroepen had met Baekelmans als secretaris. Hij kreeg toen als blijvend aandenken de verzamelde werken van Groth en het had weinig gescheeld of hij zou toen al op voordracht van Hansen enkele maanden later als klerk naar de Stadsbibliotheek zijn overgeplaatst. Dat zou dan wel haast een traditie geworden zijn: want Mane de Bom - toen al aan de Stadsbibliotheek verbonden - had hem verteld, dat ook Hansen als stadhuisklerk begonnen was. Wat in 1899 nog niet gelukte, gebeurde - zij het met een nuance verschil - twee jaar later. Op 1 mei 1901 ging Baekelmans over naar de Volksboekerij in de Blindestraat. De Volksbibliotheek was in 1895 uit het gebouw aan het Conscienceplein, waar zij met de Stadsbibliotheek was ondergebracht, maar waar zij volkomen uitgroeide, verhuisd naar die ongelukkige plek, waaraan zij sindsdien zich maar niet heeft kunnen ontworstelen. Beide bibliotheken stonden onder leiding van Hansen, maar onderbibliothecaris Hendrik Schepmans, die het bestuur van de Volksbibliotheek had, ijverde voor een bestuurlijke scheiding. Voor Baekelmans, die als gezant en bemiddelaar tussen de twee op enigszins gespannen voet levende mogendheden fungeerde, was het een moeilijke diplomatieke post. Gelukkig voor hem werden op 1 januari 1903 de twee diensten gescheiden. Levendig herinner ik mij, hoe ik, nog jong in het vak, deelnemend aan een excursie van Nederlandse bibliothecarissen naar Antwerpen, de vele trappen in de Blindestraat opgeklommen ben om ten slotte verrast te worden door de aardige leeszaal, die men daar in de | |
[pagina 3]
| |
oorlogsjaren opgetrokken had. Bestuurder der Stedelijke Volksboekerijen was toen een ander en Baekelmans was nog slechts bibliothecaris van het ‘Hoofdlokaal’. Het was mijn eerste kennismaking met deze geestdriftige en hartelijke collega, die reeds toen mij de indruk gaf van de stuwende kracht te zijn in de Antwerpse volksbibliotheken. Zo was het inderdaad. Baekelmans, het oog gericht op het Noorden, - in 1905 had hij al met de toen opgerichte Vereniging van letterkundigen vergaderd en werd hij een van de eerste leden - besprak in ‘Den Gulden Winckel’ van 15 augustus 1907 Greve's dissertatie over Openbare Leesmusea en Volksbibliotheken. Hij had daarvoor veel lof over en zal zijn hele leven lang voor Greve en zijn werk de grootste waardering behouden. Greve's invloed is onmiskenbaar in de inleiding van de catalogus van 1910, in de vroege stichting van filialen - in 1911 al! -, in de inrichting van de in 1916 gebouwde leeszaal. Dit zijn maar niet zo toevallige feiten, want zij passen wonderwel in de geestelijke structuur, die Baekelmans kenmerkte. Vurig Vlaming vond hij voor zijn organisatorisch werk dikwijls zijn voorbeelden en zijn inspiratie in het Noorden, onverschillig of het de letteren of de bibliotheken betrof. Toen twee jaar na Nederland Vlaanderen zijn Vlaamse vereniging van letterkundigen oprichtte, zat Baekelmans, de latere voorzitter, in het bestuur; na de oprichting van de Nederlandse vereniging van bibliothecarissen in 1912 sticht Baekelmans in 1921 de Vlaamse zusterorganisatie; hij richt in datzelfde jaar de ‘Bibliotheekgids’ op, nadat Nederland in 1916 met ‘Bibliotheekleven’ was voorgegaan. Omgekeerd had het Noorden waardering voor deze voorpost in het Zuiden: in 1920 werd de schrijver Baekelmans lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, in 1922 van het Zeeuws en het Utrechts Genootschap. Er was voor Baekelmans grondige reden om voor de Volksbibliotheken zich te spiegelen aan de Openbare Leeszalen in Nederland. In 1921 kreeg België zijn bibliotheekwet, die een consolidatie betekende van een verkeerde toestand en het land volksbibliotheken gaf, zoals ze niet moeten zijn. Antwerpen, beter geoutilleerd, hield zich afzijdig van deze wet en de Vlaamse vereniging van biblio- | |
[pagina 4]
| |
thecarissen heeft haar nooit aanvaard. Zo is het begrijpelijk, dat Baekelmans, die in 1926 lid van de Hoge Raad voor Openbare Bibliotheken was geworden, in 1928 met zijn Vlaamse bibliothecarissen op studiereis naar het Noorden ging. Het was een ‘vierdaagse’ in een autobus, waarbij bibliotheken in negen plaatsen bezocht werden. Dat een dergelijk bezoek in die dagen nog iets meer was dan louter een ontmoeting van dezelfde taal sprekende vakgenoten, bleek wel uit de onvriendelijke commentaren in de Belgische pers en de interpretatie in de Antwerpse gemeenteraad, omdat Baekelmans zich in Nederland tegen de annexatie van Zeeuws-Vlaanderen verklaard had. Het bezoek heeft overigens voor de Vlamingen blijkens hun verslagen veel betekend, maar gaf ook de Nederlanders zoveel voldoening, dat zij in oktober 1929 een tegenbezoek aan Antwerpen brachten, waar Plantijn, de ‘Stedelijke Hoofdboekerij’ en de ‘Stedelijke Volksbibliotheek’ werden bezocht. Dat Baekelmans als gastheer fungeerde, behoeft wel niet gezegd te worden. Het door Victor van den Berghe ontworpen menu van de lunch, waarop in twee elkaar begroetende hoofdeloze figuren zonder veel moeite Jacob ter Meulen - blijkens de lengte - en Lode Baekelmans - blijkens de baard - te herkennen vielen, is nog in ‘Bibliotheekleven’ van december 1929 afgedrukt. In 1930 werden de Wetenschappelijke Vlaamsche Congressen voor Boek- en Bibliotheekwezen gesticht met Maurits Sabbe als voorzitter. Baekelmans was een van de eersten onder de ‘ouderen’, die als lid toetrad en zich een actief medewerker betoonde. Aan deze congressen namen vrij geregeld Noordnederlanders deel en ik heb er Baekelmans vele keren ontmoet. In 1936 in het Bestuur der congressen opgenomen, volgde hij in 1938 de gestorven Sabbe als voorzitter op. Met zijn rede op het tweede Congres op 2 april 1932 over ‘De openbare bibliotheken te Kopenhagen’, vrucht van een in 1931 door Duitsland en Denemarken gemaakte reis, toonde Baekelmans wel, dat hij zich ook elders dan in Nederland over het openbare bibliotheekwezen wilde oriënteren en heel goed zag, hoe ver men in Denemarken op dit gebied Nederland voor was. Het jaar 1933 was Baekelmans' ‘wonderjaar’. In dit jaar krijgt hij de leiding van de Volksbibliotheken en wordt hem ook de zorg | |
[pagina 5]
| |
toevertrouwd van het toen gestichte Museum van de Vlaamse Letterkunde. En, om nu Ger Schmook te citeren: ‘Hij onderneemt een massale bedeltocht om portretten, handschriften, brieven, voorwerpen, enz. op te halen en slaagt in zijn pogingen. Zijn innemende persoonlijkheid en zijn realiteitszin, gepaard aan een grote overredingskracht en dadendrang, maken het mogelijk, dat hem ook de Stadsbibliotheek in handen kan gespeeld worden. Hij is in 1934, ten persoonlijke titel, de vorst van de Federatie Stadsbibliotheek, Volksbibliotheken, Museum van de Vlaamse Letterkunde.’Ga naar voetnoot2. Het is op het eerste gezicht niet gemakkelijk te zeggen, welke der drie instellingen het meest van deze personele unie hebben geprofiteerd. De werkingssfeer der Volksboekerijen breidde zich belangrijk uit, de Stadsbibliotheek werd ingrijpend verbouwd, zodat daar de moderne tijd achter de oude gevel ook zijn intrede deed. Maar Baekelmans' directoraat is toch bovenal vruchtdragend geweest voor het jonge museum, waarvan hij de eerste conservator werd. Sinds de Conscience-tentoonstelling van 1912 had de gedachte van een museum de geesten bezig gehouden en met Eugeen de Bock en Mane de Bom was ook Baekelmans herhaaldelijk op het appel om de autoriteiten aan de noodzakelijkheid van zulk een museum te herinneren. De energieke Schepen Willem Eekelers - aan wie het culturele leven van Antwerpen zoveel te danken heeft - riep op 7 januari 1933 de historische stichtingsvergadering bijeen, waar ook Baekelmans aanwezig was. Hij werd op 7 augustus met de leiding belast en op het Kerstcongres van de Vereniging van bibliothecarissen in datzelfde jaar omschrijft hij de taak van het museum, dat, profiterende van de coördinatie van de drie instellingen, door hem systematisch zal worden opgebouwd. Baekelmans was bij uitstek geschikt voor de verantwoordelijke taak, waartoe hij geroepen werd, omdat hij naast een grote vlijt en energie in zijn persoon de verschillende facetten van deze taak verenigde. Zelf een produktief Vlaams auteur, kende hij alle Vlaamse schrijvers van vroeger en nu. Hij was ook een echte liefhebber van het oude boek, die gaarne de Antwerpse antiqua- | |
[pagina 6]
| |
riaten bezocht en in zijn eigen collectie met voldoening de gelukkige vondsten wist aan te wijzen, die hij op zijn speurtochten had gedaan. En ten slotte was hij een sociaal voelend man, die zich van zijn verantwoordelijkheid als bestuurder der Volksboekerijen bewust was en niets zou nalaten om met het goede boek een zo wijd mogelijke kring van lezers van elk niveau te bereiken. Zo is het niet te verwonderen, dat in 1946 zowel de Vlaamse vereniging van letterkundigen als de ‘Antwerpse Bibliofielen’ hem tot voorzitter kozen en hij in hetzelfde jaar ten tweeden male aan het hoofd van een groep bibliothecarissen Nederland van 2 tot 5 september bezocht. En weer wordt evenals in 1929 het bezoek door de Nederlandse bibliothecarissen in 1947 gereciproceerd en weer is het de alomtegenwoordige Baekelmans, die niet alleen te Antwerpen, maar ook te Brussel het gezelschap met zijn hartelijkheid omringt. Toen was Baekelmans al niet meer in functie. In 1945 wegens het bereiken van de fatale leeftijd afgetreden, werd hij bij die gelegenheid op grootse wijze gehuldigd, waarbij hem de in het begin van dit artikel genoemde bundel ‘Lode Baekelmans ter eere’ aangeboden werd. Maar, zoals uit het bovenstaande al bleek, hij blijft actief in het verenigingsleven. In 1948 treft hem de slag van het overlijden van zijn echtgenote, met wie hij een meer dan 45-jarig gelukkig huwelijksleven had gekend. In zijn eenzaamheid is het nog eens weer de schrijver, die in hem opleeft, wat o.m. in 1954 de merkwaardige bundel ‘De nuchtere minnaar’ tot resultaat had. In datzelfde jaar legt hij de eerste steen voor het nieuwe Museum der Vlaamse letterkunde, waarvan het gebouw in december 1944 door een vliegende bom van de Duitsers was verwoest, zonder de verzamelingen-zelf schade te berokkenen; zij waren vooraf in veiligheid gebracht. En op vrijdag 23 oktober 1959 beleefden de deelnemers aan de negende Conferentie der Nederlandse letteren de opening van het nieuwe prachtige gebouw van het Archief en Museum voor het Vlaamse cultuurleven, zoals de nieuwe naam luidde. Het moet voor Baekelmans een grote voldoening zijn geweest deze instelling, waaraan hij zoveel zorg gegeven had, aldus behuisd te zien. Bij mijn afscheid als voorzitter der Nederlandse Vereniging van Bibliothecarissen op 27 mei 1963 bracht Ger Schmook mij nog de groeten van mijn oude vriend, wiens gezond- | |
[pagina 7]
| |
heidstoestand toen al sterk achteruit ging. Toch was tot ons aller vreugde Baekelmans nog bij het officiële afscheid van Schmook op 28 september aanwezig. Het is de laatste maal, dat wij elkaar hebben gezien. Den 11en mei 1965 is Lode Baekelmans op 86-jarigen leeftijd van ons heengegaan. Voor België, Vlaanderen, Antwerpen - zijn Antwerpen - was zijn sterven een groot verlies. Maar ook Noord-Nederland verloor in hem een trouw vriend. Vele van zijn vroege werken zijn in Nederland uitgegeven en volgens zijn eigen getuigenis werden een mensenleven lang zijn boeken haast uitsluitend in het Noorden verkocht. Aan allerlei tijdschriften, waarin de letterkunde van Noord en Zuid vertegenwoordigd was, werkte hij mee. Amsterdam had na Antwerpen als stad zijn grote liefde. Van de Nederlandse bibliotheekcongressen was hij een vrij geregelde bezoeker en dat in de laatste veertig jaren de Vlaamse bibliothecarissen ons Nederlanders even goed bekend zijn als onze landgenoten is Baekelmans' werk. Hij heeft een traditie geschapen, die, voortgezet door zijn vriend en opvolger Ger Schmook, een hechte band tussen de vakgenoten uit beide landen heeft gebracht. In zijn lange leven is Baekelmans vele malen gehuldigd: in 1926 wegens zijn 25-jarig auteurschap; in 1939 bij zijn 60e verjaardag, toen de Baekelmans-Prijs werd gesticht; in 1945 bij zijn aftreden; in 1954 bij zijn 75e verjaardag. Laat thans het slot van dit ‘In memoriam’ zijn een woord van eerbiedige hulde aan de nagedachtenis van deze voortreffelijke mens, wiens levensfilosofie zo roerend was neergelegd in hetgeen hij desgevraagd steevast in elk hem aangeboden album schreef: Arbeiden en de mensen gaarne zien. L. Brummel |
|