De Gulden Passer. Jaargang 43
(1965)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| |
Boekbespreking[A.F. Johnson-V. Scholderer], Short-title catalogue of books printed in the Netherlands and Belgium and of Dutch and Flemish books printed in other Countries from 1470 to 1600 now in the British Museum, London, British Museum, 1965, 22 × 14 cm., 274 blz., £2.10.0.Dit is het tweede werk over Nederlandse bibliografie, waarmee het Brits Museum de Nederlandse en Belgische bibliografen, filologen en historici - en wellicht niet alleen hen - binnen de tijdsspanne van een paar jaar vergast. Na de monumentale incunabelcatalogus (BMC, deel IX, alhier besproken in jaargang 1963) volgt thans deze kleinere maar allicht even belangrijke Short-title catalogue. Gaf de eerste een uitvoerige beschrijving, zoals het voor incunabelen past, dan sluit deze catalogus aan bij de reeks der Engelse, Portugese, Spaanse, Franse, Italiaanse en Duitse verkorte-titelcatalogen waarvoor het British Museum terecht grote lof verdient. De methode, om per snede, per tijdvak, en eerst op beknopte wijze het gedrukte bezit van deze uiterst rijke bibliotheek beschikbaar te stellen, kan niet anders dan voorbeeldig genoemd worden. Deze catalogus brengt in een beschrijving, beperkt tot het essentiële, een overzicht van de Belgische en Nederlandse productie tot 1601. Ook het - overigens niet in titel of voorwoord genoemde - Luxemburg (zie Callidius Cornelius, p. 45 en H. de Gameren, p. 81) is in deze bibliografie opgenomen. De totale omvang der bibliografie mag geraamd worden op een 6.000 titels, waarvan de grote meerderheid vallen na 1540. Dit betekent meteen dat deze bibliografie hét hulpmiddel wordt voor het onderzoek der literaire, historische en culturele produktie der Nederlanden na 1540, datum waarmee de incunabel- en post-incunabelcatalogen resp. van Campbell en Nijhoff-Kronenberg hun gebied afsluiten. Dit in afwachting dat de grote Nederlandse en Belgische bibliotheken hun eigen, in het vooruitzicht gestelde bibliografie tot 1600 op de markt brengen. Is het nog nodig te zeggen dat de Britse catalogus in grote mate deze afwachting helpt te dragen? Zonder in een lofrede te vervallen dient toch gezegd dat de kwaliteit van deze publicatie, zoals overigens van de gehele reeks, tot het beste behoort wat op dit ogenblik in de zeker niet onwerkzame sector der bibliografie gepubliceerd wordt. Alles op te sommen wat ons belangwekkend lijkt, wat ons bijna (of helemaal) onbekend was, is ondoenlijk. Wij laten slechts een greep volgen. Ten eerste de kwantitatieve verhouding der drukproductie der Nederlanden ten opzichte onzer buurlanden steeds gebaseerd op de STC-catalogussen: Frankrijk telt 14.000 uitgaven; Italië en de Duitse landen ieder 22.000; Nederlanden 6.000. Onze totale productie wordt geraamd op 30.000 titels. Breuksgewijs wellicht duidelijker: de Nederlandse productie omvat ongeveer de 1/2 der Franse, ongeveer 1/3 der Italiaanse en Duitse, ten minste voor zover de collectie van het Brits Museum een gelijkwaardig fragment omvat van ieder der genoemde nationaliteiten. | |
[pagina 293]
| |
Ten tweede de verspreiding van Nederlandse uitgaven buiten de grenzen der Nederlanden gedurende de 15de en 16de eeuw; ik citeer de localiteit en naam van de drukker. In Duitsland is Emden het voorname (protestantse) centrum met Biestkens (4), Gailliaert (2), Gillis van der Erven (7), Mierdmans (2) en Urbain van Collen (2); verder Keulen met Domus Sanctae Barbarae (1), Th. Graminaeus (1), G. van Kempen (1); H. Commelinus te Heidelberg (1); N. Henricus te Oberursel (1); J. Unger te Emmerick (1); Frankrijk kan worden geciteerd met J. Foigny (1) te Reims; J. Higman (1) en W. Hopyl (1) en M. Le Jeune (2) te Parijs; Aug. Fries te Straatsburg (1); Engeland is goed vertegenwoordigd met J. Day (3), G. Dewes (1), H. Jacobi (2), J. Rayner (1), V. Simmes (1), R. Waldegrave (1), J. Wolf (2), allen te Londen; Ant. de Solemne (1) te Norwich; J. Legate (1) te Cambridge; Zwitserland ten slotte met G. Vignon (3) en P. Stephanus (1) te Geneve. Alles te zamen een veertigtal werken waarvan de meeste in het Nederlands. Vergeleken met de Franse productie, elders dan in Frankrijk gedrukt en voor zover aanwezig in het British Museum - een duizendtal ongeveer - voor de zelfde periode is dit zeer weinig, maar men moet én de beperktheid van het Nederlands én het feit der belangrijke Franse taalkoloniën, bestaand in Zwitserland en de Nederlanden, in acht nemen. Ten derde vindt de bibliograaf in de nuttige drukkersindex achteraan én een uitstekende doorsnede van de Nederlandse typografie der 15de en 16de eeuw én een onvermoede schat van nauwelijks, of in 't geheel niet bekende drukkersnamen. Ik citeer: te Amsterdam, R. le Canu; te Antwerpen, C. Baudoin, W. Cok, Abr. van Doremael, G. Fleysben, Th. Ruault; te Brugge, Hu. Holost; te Gent, F. Sampson; te Leiden, F. Bohemus; te Leuven, H. Warnfast; te Middelburg, D. van Respeauwe. Verschillende dezer namen zullen wel pseudoniemen zijn, maar een systematisch onderzoek hieromtrent blijft nog te doen. De bibliograaf zal ook belangstelling hebben voor de vele drukkersadressen die deze catalogus als vals aanwijst; de lijst is verrassend lang: de 16de eeuw was een moeilijke tijd voor onze ontembare sluikdrukkers; ik citeer o.m. hun niet van humor gespeende namen: Adam Anonymus te Basel, Jacob Aurik te Emden, Rad. Bonifante te Basel, Arrigo del Bosco te Leiden, P. Congeth te Parijs, Chrys. Daberthoserus te Augsburg, Theoph. Emlos te Basel, Seb. Golsenus te Luneburg, Ubryght Hoff te Leipzig, Ol. Jacobson te Zurich, Geofroy à la Grand Dent te Pincenarile, H. Luft te Marburg, Jac. Mazochius te Zurich, H. Nycholson te Wesel, Joannes Philoponon te Marburg, Jan Troost te Aurich, P. Vibert te Antwerpen, J.B. Zangarus te Napels. Wetend dat onze Britse collega's iedere recensie wantrouwen, die onverdeelde lof toezwaait, wil ik eindigen met enkele punten van kritiek; meer als bewijs van belangstelling dan als vitterij bedoeld, en zeker niet zonder vooraf te zeggen dat zij in het geheel niet opweegt tegen het honderdvoudige goede dat van deze bibliografie kan gezegd worden. Ik zou de kritiek willen terugbrengen tot drie punten: ten eerste de rubricering der anoniemen, ten tweede de drukkersindex, ten derde enkele losse aanmerkingen. Vooreerst dus de rubricering der anoniemen - de nachtmerrie der catalografie. Hier wordt de gewoonte van het British Museum gevolgd: de anoniemen worden ondergebracht onder enkele grote hoofdwoorden. Missalen, getijdenboeken, breviaria, in gelijk welke taal vindt men onder Liturgies; plakkaten, ordonnanties, vindt men onder de plaatsnaam van de uitvaardigende instantie, bijv. Antwerp, Brabant, | |
[pagina 294]
| |
Hainault, voor de gewestelijke en stedelijke, Netherlands voor de landelijke. Muntordonnanties vindt men én onder deze rubrieken én onder het trefwoord Munt. Ik weet niet of het juist is het oude prinsbisdom Luik blz. 117 als Province de Liège te betitelen, terwijl blz. 131 de Province of Mechlin in de huidige politieke situatie een plezierige lapsus is voor het diocees Mechelen. De trefwoorden Leser (blz. 116) en Seele (blz. 185) zijn Duits-, niet Nederlandstalig. Ik waag het niet het systeem als dusdanig te kritiseren; hoewel, voor ons ongewoon, zal het zijn goede kanten hebben. Maar enkele verwijzingen meer hadden de bruikbaarheid van deze uitgaaf zeker niet geschaad. Een zwakker punt is de index der drukkersnamen. Hier staan wel enkele foutjes en inconsequenties in: Quirinus Balliolinus (Q. van Belle) werkt te Brugge, niet te Gent. Zijn de vier drukken van 1549 en later opgenomen s.v. Arnold I Birckman inderdaad van hem of van zijn vennoten? Gewoonlijk wordt 1542 als sterftedatum van deze drukker opgegevenGa naar voetnoot1. Arn. de Coerswarem (p. 226) komt ook voor als Coursvaremia (p. 227). Urbain Colen zou ik eerder op Colen dan op Urbain klasseren. Er dient een onderscheid gemaakt tussen Frans I Raphelengius († 1597) en Frans II. De schrijfwijze der eigennamen varieert al eens: de Jode (blz. 238) tegen over Judaeis (blz. 238; Martin tegen over Martinus de Keyser (blz. 239); Mourentorf (blz. 246) tegenover Mourentorff (blz. 257), terwijl ook Moretus-drukken s.v. Plantiniana officina voorkomen. Als derde punt zou ik even willen stilstaan bij enkele dubieuze drukken. De in [1570?] geplaatste Spaanse Virgilius (Los doze libros dela Eneida), Anveres, I. Bellero, G. Smits, is wel een paar jaar later te dateren. De vroegste producties van G. Smits dateren van 1572Ga naar voetnoot2, datum die overigens op zijn drukkersmerk voorkomtGa naar voetnoot3. De Rabelais-uitgaven door F. Nierg te Antwerpen werden door Mej. Droz aan Charles Pesnot te Montluel toegeschrevenGa naar voetnoot4. De Tragedies van Rob. Garnier, te Antwerpen verschenen bij Th. Ruault, worden op rekening geplaatst van Hier. Haultin te la RochelleGa naar voetnoot5. De anonieme Der siecken Troost (s.n., 1540?) is misschien gelijk aan de gekende Crom-Mierdman uitgaaf van 1543Ga naar voetnoot6. Het Tractatus ad historiam Romanam van Lipsius is geen druk, wel een valse druk op naam van Fr. RaphelengiusGa naar voetnoot7 door J. Legate te Cambridge. Is hier trouwens geen verwarring in het spel tussen de nummers 15702 en 15703 van de Engelse STC of tussen 590a4(1) en 590a4(2) van de algemene catalogus van het British Museum? De uitgever van de Phaselus van Catullus, aangeduid als V. Giselinus, mag na de studie van Van Crombruggen aangevuld worden als V. Giselinus en J. LernutiusGa naar voetnoot8. Verder vind ik de volgende werken van Joannes a Lasco niet ver- | |
[pagina 295]
| |
meld; De catechismus, Londen, Mierdmans, 1551; De kleyne catechismus, Londen, J. Day 1561; id., ibid., 1566; hoewel deze voorkomen in de Engelse STC onder de nummers 15260, 15261, 15262. Werden misschien de titels op verschillende wijze afgekort, zodat ik de gelijkenis niet meer zie? Evenmin vind ik Een nieuu tiidinghe, hoe dat die Prince van Spaengien, etc., (1554) vermeld in de Engelse STC 19835. Coornhert's Leydtsche disputatie, wordt door de Bibliotheca Belgica (I, VI, C 69) toegeschreven aan C. Silvius te Leiden. Het Spiegelken van de ongerechticheyt van dezelfde auteur is een moeilijk geval: de Bibliotheca Belgica (ibid., C 103), schrijft ze toe aan H. Jansz. Muller te Amsterdam, terwijl Moes-Burger (I, blz. 298-299) het bij Anth. Ketel te Haarlem houden. Deze laatste wordt echter niet aanvaard door Lacuelle-van de KerkGa naar voetnoot9. Ik wil met deze laatste voorbeelden aantonen hoe moeilijk het soms is een anoniem werk juist te plaatsen. Des te meer lof verdienen daarvoor de hoger geciteerde juist opgeloste pseudepigrapha; de voorgaande paragraaf moge wel een inzicht geven in de moeilijkheid der materie, echter nooit de indruk dat wat ik bij de aanhef dezer bespreking schreef, onjuist zou zijn: deze kataloog is één der hoogtepunten van moderne bibliografische kunde. H. Vervliet | |
M. Audin, Les livrets typographiques des fonderies françaises créées avant 1800. Avec un supplément par M. Ellic Howe, Amsterdam, Gérard Th. van Heusden, 1964, 26 × 19 cm, 210 blz., 72 gulden.In 1934 verscheen de oorspronkelijke uitgaaf van dit zeldzame doch belangrijke werk van Marius Audin, volgens de titel over Franse letterproeven, doch in werkelijkheid eveneens handelend over de Franse lettergieterijen. Het is wellicht onbetamelijk na meer dan dertig jaar nog een kritiek te willen brengen op de inhoud van dit werk. Des te meer omdat de omstandige bespreking, die Ellic Howe, in 1951, in The Library publiceerde in deze herdruk mede is opgenomen. Niettemin vervangt ook deze herdruk, wetenschappelijk gezien, niet een volledig herwerkte nieuwe uitgaaf. Over verschillende voorname figuren als Tory, Garamont, Savary, de Imprimerie Royale, Fournier, weet men thans merkelijk meer dan men uit dit boek van Audin-Howe halen kan. Mensen als Augereau, Granjon, Danfrie, Picart, Briot, om ons tot enkele niet-onbelangrijke 16de-eeuwe graveurs te beperken, worden niet eens vernoemd. In afwachting evenwel dat het nog ongeschreven grote werk over de Franse 16de-eeuwse drukletter - waarschijnlijk een der beste in de geschiedenis der typografie - wordt geschreven, kan dit werk en deze herdruk goede diensten bewijzen. De kwaliteit van deze herdruk is beter dan wat de handel - die de offsetdruk blijkbaar wordt - ons gewoonlijk brengt. Toch durven wij de drukker wijzen op een slordige - te vette of te magere - inktgeving van sommige vormen, bijv. op blz. 80 en 191, terwijl op blz. 149 het belangrijke woord Vibert nagenoeg helemaal wegviel. Ook heb ik het betreurd dat de oorspronkelijke paginering van Howe's artikel werd weggeretoucheerd, hoewel ik er eerlijkheidshalve dien aan toe te voegen dat zij in een nota vermeld werd. Doch waarom viel daarin de datum van Howe's opstel (1951) weg? H.V. | |
[pagina 296]
| |
A. Gerlo, Bibliographie de l'humanisme belge, précédée d'une bibliographie générale concernant l'humanisme européen. Avec la collaboration d'E. Lauf. Bruxelles, Presses Universitaires de Bruxelles, 1965, 248 p. [= Université libre de Bruxelles. Travaux de l'Institut pour l'Étude de la Renaissance et de l'Humanisme. Instrumenta Humanistica I].Indien tot voor enkele decennia in ons land bezwaarlijk kon gesproken worden van een systematisch wetenschappelijk onderzoek van humanisme en Neolatijnse literatuur, dan valt de laatste jaren een sterk toenemende belangstelling waar te nemen voor dit studieterrein en zou men kunnen spreken van een soort officiële erkenning van deze disciplines. Aan de Katholieke Universiteit te Leuven werd een leerstoel opgericht voor Neolatijnse literatuur, de Vrije Universiteit te Brussel kreeg een Instituut voor Studie van de Renaissance en het Humanisme, een Interuniversitair Centrum voor Geschiedenis van het Humanisme werd opgericht, waarvan de eerste studiedag gewijd aan het Belgisch Humanisme op 27 november 1965 te Brussel plaats vond. Grote gemeenschappelijke ondernemingen zijn aan gang zoals de uitgave van de Lipsiuscorrespondentie en de Opera Omnia van Erasmus. De grote moeilijkheid waarvoor de onderzoeker van het humanisme zich echter geplaatst ziet is het ontbreken van degelijke werkinstrumenten: verantwoorde tekstuitgaven en vertalingen, lexica en grammatica van het humanistisch Latijn, repertoria en... bibliografieën. Thans brengt Prof. Gerlo, die reeds in 1952 een repertorium van Belgische humanisten en Neolatijnse dichters uitgaf (Mélanges Georges Smets, Bruxelles, 1952, pp. 255-285) een lang ontbeerd hulpmiddel in de vorm van deze ‘Bibliographie de l'humanisme belge’. Zoals reeds uit de volledige titel blijkt, gaat aan de eigenlijke bibliografie van het Belgisch humanisme een beperkte bibliografie van het Europees humanisme vooraf (pp. 14-82), die wordt aangekondigd als een ‘tamelijk uitgebreide keuze van bibliografische referenties’. De verstrekte gegevens beantwoorden aan deze omschrijving en kunnen bij gebrek aan een volledige bibliografie van het Europees humanisme ongetwijfeld grote diensten bewijzen om het Belgisch humanisme in het geheel van deze geestesbeweging te situeren. Een korte beschrijving moge toelaten te oordelen over de verscheidenheid van het hier gebodene. Naast enkele bibliografische werken vinden we in dit eerste gedeelte een opsomming, per land, van tijdschriften en andere periodieke publicaties (zoals b.v. tekstcollecties) betreffende humanisme en renaissance. Een reeks rubrieken behandelen dan cultuurhistorische problemen zoals het begrip humanisme, de oorsprong, de geschiedenis van het humanisme, het begrip renaissance, de verhouding van renaissance en humanisme tot hervorming en contra-reformatie. Hierop volgen een bibliografie, per land, van het humanisme en de Neolatiniteit in de verschillende Europese landen en een bibliografie betreffende belangrijke niet-Belgische humanisten (gerangschikt volgens de namen van de humanisten, vernoemd in alfabetische volgorde). Tenslotte wordt in een zeer gevarieerde reeks rubrieken ingegaan op meer bijzondere aspecten zoals taal, Neolatijnse literatuur en filologie, onderwijswezen, recht, wetenschap, boekdrukkunst, etc. Ook de systematische indeling van de eigenlijke bibliografie van het Belgisch humanisme (pp. 83-248) is ver doorgedreven. De vijf hoofdstukken: Algemeenheden (geschiedenis en geschiedenis van het humanisme, nationaal en regionaal), Speciale aspecten (taal, onderwijs, recht, etc.), Mensen, Werken (bibliografieën, | |
[pagina 297]
| |
beschrijving van oude boeken, catalogi, bloemlezingen) en Hulpmiddelen (woordenboeken en lexica) zijn ieder in talrijke rubrieken onderverdeeld, wat het opzoeken zeer vergemakkelijkt. Het zwaartepunt ligt ongetwijfeld bij het hoofdstuk Mensen. Na een lijst van biografische repertoria en archivalia biedt de auteur ons een zeer uitvoerige alfabetische lijst (pp. 133-244) van 788 Belgische humanisten en Neolatijnse dichters, een uitgebreide en aangevulde versie van hogervermeld repertorium dat hij in 1952 in de Mélanges Georges Smets liet verschijnen. Dit repertorium, oorspronkelijk bedoeld als voorstudie voor de geschiedenis van het Belgisch humanisme als ‘une histoire des documents écrits, une histoire des auteurs’ is zeer breed opgevat en omvat niet alleen erkende humanisten en alle (de auteur bekende) neolatijnse dichters, maar ook jurisconsulten, medici, theologen ‘qui dans leurs écrits se sont occupés de l'antiquité dans un esprit humaniste’. Als tijdslimiet werd de periode 1470 tot 1670 in aanmerking genomen. Bij elke humanist vinden we de verschillende varianten van zijn naam, chronologische aanduidingen, beroep of specialisatie en beknopte bibliografie. Deze inhoudsopgave moge volstaan om duidelijk te maken dat de gebruiker hier zeer gevarieerd en praktisch werkmateriaal geboden wordt. Tevens meen ik de aandacht gevestigd te hebben op een zeer grote kwaliteit van dit werk: de ver doorgedreven systematisatie van de rubrieken. De bruikbaarheid wordt nog verhoogd door het zeer handige ‘Plan de la bibliographie’ vooraan. Wat de bibliografische gegevens zelf betreft, deze gaan in principe tot einde 1963 en zijn per rubriek chronologisch gerangschikt. De bibliografie is beschrijvend. Slechts uitzonderlijk is een kleine analytische nota toegevoegd. Gezien het omvangrijk terrein dat door deze bibliografie bestreken wordt en het baanbrekende van het werk, zou het onbillijk zijn de auteur een verwijt te maken van het ontbreken van een of ander artikel of studie, een oud lexicon, of de naam van een humanist. Allicht zal ieder die zich met een of andere detailstudie van het humanisme heeft beziggehouden aanvullingen kunnen leveren bij sommige rubrieken. Het zou echter wenselijk zijn de auteur deze gegevens te verstrekken. Samenwerking schijnt mij bij de jonge wetenschap van het humanisme onontbeerlijk. Tenslotte zou ik de wens willen uiten dat bij een eventuele nieuwe editie toch een alfabetische index op de auteursnamen zou worden toegevoegd. Het wil mij voorkomen dat een dergelijke index, vooral gezien de chronologische schikking der referenties en de ver doorgedreven indeling in rubrieken, vaak diensten moet kunnen bewijzen. Intussen hoeven Prof. Gerlo en zijn medewerker de heer E. Lauf niet te twijfelen aan de grote dankbaarheid van allen die zich met de studie van het humanisme bezighouden. Jan K. Peeters |
|