De Gulden Passer. Jaargang 27
(1949)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
VariaDe Duitsche wetenschappelijke bibliotheken na de oorlog
| |
[pagina 73]
| |
wetenschapsmensen betrouwbare inlichtingen te bezorgen, niet over het materiaal dat eens voorradig was in de behandelde bibliotheken, maar wel over dat, wat er momenteel nog is. Het eerste gedeelte van het boek brengt een algemeen overzicht van de wetenschappelijke bibliotheken tijdens en na de oorlogsjaren. De ‘Gesamteindruck’ is weinig opwekkend: ‘Viele Gebäude liegen in Trümmern, andere sind auf Jahre und Jahrzehnte kaum benutzbar. Millionen von Bänden, darunter Tausende von Handschriften und alten Drucken sind verbrannt oder verschollen, einige Millionen evakuierter Bände warten auch heute noch vergebens auf die Rückkehr und Wiederaufstellung in den beschädigten Magazinen, unersetzliche Kataloge sind ganz oder zu Teilen vernichtet. Der gesamtdeutsche Leihverkehr, einst der Ruhmestitel des deutschen Bibliothekswesens, ist ebenso abgebrochen wie die Verbindung mit den ausländischen Bibliotheken. Sogar der Verkehr zwischen Bibliotheken und Buchhandel hat fast zwei Jahre lang aufgehört zu existieren und fängt erst jetzt an, sich wieder zu beleben. Nur einige wenige grosse Bibliotheken sind in vollem Umfang arbeitsfähig. Es ist ein Katastrophe, die in der Geschichte der Bibliotheken und in der Geschichte der Wissenschaften keinen Vergleich hat’. Het blijkt dat slechts een zevental Universiteitsbibliotheken (Erlangen, Greifswald, Halle, Heidelberg, Keulen, Rostock en Tübingen) en verder de Staatliche Bibliothek te Bamberg, de Lippische Landesbibliothek te Detmold, de Landesbibliothek te Fulda, de Thüringische Landesbibliothek te Weimar, de Nassauische Landesbibliothek te Wiesbaden en de Herzog-August-Bibliothek te Wolfenbüttel zonder al te grote schade of verliezen uit de oorlog zijn gekomen. In October 1940 werd de Landesbibliothek te Kiel tijdens een luchtaanval getroffen. Kassel volgde in 1941. Van toen af ging het steeds crescendo tot de eerste vier maanden van 1945, de meest noodlottige van de hele oorlog. De dikwijls zeer grote materiële schade aan de gebouwen impliceerde echter niet altijd dat ook het boekenfonds in dezelfde mate werd getroffen. In September 1939 immers werd aangevangen met het zg. buiten gevaar brengen van manuscripten, autographen, en andere rariora, meest in kelders ter plaatse, - tot Kassel (1941) en Karlsruhe (1942) moesten ondervinden dat dit geenszins zekerheid bood. In de Herfst van 1942 begon ‘eine Bücherbewegung, die in der ganzen Geschichte der Bibliotheken ohne Beispiel ist’. Schatten werden in veiligheid gebracht in kelders van brouwerijen, kastelen, kloosters, dorpskerken, kali- en zoutmijnen over het hele land verspreid. Soms nam deze Odyssee fantastische verhoudingen aan: de Preussische Staatsbibliothek verspreidde bijna gans haar bezit (3 millioen vol.) over heel Duitsland, de Deutsche Bücherei méér dan 1 1/2 millioen over 10 verzamelplaatsen, de Staatsbibliothek te München nagenoeg 1 millioen dln over 28 centra. Reeds bij het transport werden verliezen geleden. Boeken vielen in het water, raakten onder de wielen van spoorwagens of gingen, met honderdtallen | |
[pagina 74]
| |
tegelijk soms, gewoon verloren. De uitgekozen bergplaatsen bleken niet altijd voor het doel geschikt: zoutstof drong in niet geïsoleerde kisten, boeken raakten beschimmeld of werden ernstig beschadigd door muizen. Brand in dergelijke bergplaatsen kostte 50.000 dln aan de Technische Hogeschool van Aken, eveneens 50.000 aan Marburg en 60.000 aan Göttingen. De U.B. van Heidelberg verloor 50 ton boeken, waaronder vermoedelijk tal van Baselse Frobendrukken op het gebied der klassieke filologie in den brand van het kasteel Mentzingen (Bruchsal). Anderzijds gingen van verschillende bibliotheken de achtergebleven fondsen helemaal of, op enkele duizenden banden na, bijna volledig teloor: de bibliotheek van de Rijksdag te Berlijn en die van de Technische Hochschule (250.000 dln), de Landesbibliothek te Karlsruhe (360.000), de Commerz-Bibliothek te Hamburg (172.000 of 92%), de Stadtbibliothek te Essen (90%). Te München werden van de Bayerische Staatsbibliothek 500.000 dln, van de U.B. 350.000 vernietigd, terwijl Dresden en Frankfurt er 300.000 verloren, cijfer dat voor laatstgenoemde U.B. nog verhoogd moet worden met 400.000 proefschriften. De Deutsche Bücherei te Leipzig zag van haar tijdschriftenfonds alléén reeds 42.000 dln in de vlammen opgaan. Reeds tijdens de oorlog werden pogingen ondernomen om in de ontstane lacunes te voorzien door aankoop van privé-bibliotheken. De Hamburgse U.B. schafte zich vóór Mei 1945 117.000 boeken aan, terwijl Kassel de hand kon leggen op de aan Hassiaca en germanistiek rijk voorziene Edward Schröder-verzameling. Andere moeilijkheden kwamen zich bij de reeds bestaande voegen: het geleidelijk aan wegvallen van de meest noodzakelijke periodieken, het ontbreken van buitenlandse literatuur. Slechts via Tübingen, dat contact onderhield met Zwitserland, sijpelde af en toe nog wat door. ‘So hatte’, merkt Dr. Leyh op, ‘das ausländische Buch in Deutschland während des Krieges beinahe den Seltenheitswert einer Handschrift erreicht’. Het einde van de oorlog bracht geenszins verlichting: de gebouwen dienden hersteld; er moest gedacht worden aan het bijeengaren van het verstrooide fonds; aan het vaststellen van de verliezen en van de ontstane lacunes; catalogi moesten aangevuld, up-to-date gebracht of soms helemaal opnieuw gemaakt; het bedrijf diende zo spoedig mogelijk heropend; het door de oorlogsfeiten en door de ‘zuivering’ geslonken personeel moest weer worden uitgebreid. Bij de herstelling der schade aan gebouw en bemeubeling stootte men op moeilijkheden door schaarste aan materiaal. Anderzijds bleek recuperatie van het bezit voor menige bibliotheek onmogelijk, daar de nodige bergruimte ontbrak: de Münchener Staatsbibliothek kon slechts 8 van de 28 toevluchtsoorden ontruimen. In andere gevallen ontbraken vervoermiddelen of kisten. Ook de verdeling van het land in vier zones bracht onoverkomelijke hinderpalen mee: sommige bibliotheken konden hun fondsen niet terug bij mekaar brengen, daar tal van opslagplaatsen in andere zones lagen. Voortgaande op de gekende verliezen wordt geschat dat het 30 tot 40 jaar duren zal vooraleer b.v. in Berlijn, Leipzig of München weer degelijk wetenschappelijk werk zal kunnen worden geleverd. Schr. stipt aan dat in de Westelijke zones de | |
[pagina 75]
| |
toestand geleidelijk verbetert; er werden zelfs nieuwe bibliotheken opgericht, zoals de Deutsche Bibliothek (‘Westdeutsche Bücherei’) te Frankfurt a/M. en de U.B. te Mainz. Over de toestand in de Russische zone is nog bitter weinig gekendGa naar voetnoot(2). Wel weet men dat de practisch onbeschadigd uit de oorlog gekomen Thüringische Landesbücherei te Gotha nog slechts over nagenoeg 40.000 dln beschikt, daar het grootste gedeelte van het fonds (naar raming 270.000 dln, honderden wiegedrukken en enkele duizenden hss.) samen met het ganse catalogusapparaat door de bezettende overheid aangeslagen en naar Rusland vervoerd werd. Bremen verloor op dezelfde wijze meer dan 50 % van haar bezit, terwijl ook tal van speciale Berlijnse bibliotheken zorgvuldig werden ‘uitgekamd’. Alles bij mekaar genomen zijn de verliezen aan handschriften, Gotha en enkele andere uitzonderingen buiten beschouwing gelaten, gelukkig niet zo heel hoog, alhoewel nog niets positiefs geweten is over de onschatbare Berlijnse muziekhandschriften, en alhoewel Kassel de diefstal rapporteert van een oud-Hoogduits Hildebrandslied en van een Willehalm-handschrift. Van de Grimm-Sammlung werd evenmin een spoor weergevonden. Ook de U.B. te Leipzig, Greifswald en München, de Landesbibliothek te Wiesbaden en het Leipziger Buchmuseum, - dat eveneens 752 incunabelen ‘beschlagnahmt’ zag -, verloren kostbare handschriften. Het manuscript van de Gesamtkatalog der Wiegendrucke werd weergevonden. Over het in Pommeren in ‘veiligheid’ gebrachte manuscript van de Deutsche Gesamtkatalog werd anderzijds nog niets vernomen. Zelfs zo het wordt weergevonden is de directe waarde zeer relatief, daar de DGK, in tegenstelling met de GKW, terugslaat op het ‘nationaal’ bezit, waarvan circa 25 % verloren is gegaan. Bijzonder zwaar vallen de verliezen van de handbibliotheken der leeszalen en van de catalogiseerdiensten, die onontbeerlijk zijn voor het dagelijks bedrijf en moeilijk kunnen worden aangevuld. Practisch volledig verloren gingen de leeszaalfondsen van de Landesbibliothek te Kiel, de U.B. te Giessen, de Technische Hochschule te Dresden en de Staatsbibliotheken te Berlin en Bremen. De Landesbibliotheken te Darmstadt, Düsseldorf, Karlsruhe en Stuttgart, de U.B. te Hamburg, Frankfurt, München en Münster beschikken nog slechts over zeer onvoldoende naslagwerk voor de catalogus-afdelingen. Het aanzienlijkste verlies leed de Öffentliche Wissenschaftliche Bibliothek (de vroegere Staatsbibliothek) te Berlin: 30.000 dln. uit de leeszaal, 2.200 dln van de incunabelafdeling en het grootste gedeelte van de handbibliotheek van de Realkatalog. Een ongetwijfeld zware slag trof de bibliotheken, die hun gedurende generaties opgebouwde catalogi geheel of ten dele vernietigd zagen. Zo bezit noch de U.B. te Hamburg, noch de Stadsbibliothek te Leipzig één enkele catalogus, terwijl die van Münster onvolledig zijn, en Würzburg | |
[pagina 76]
| |
alleen nog beschikken kan over de catalogi der handschriften en der dissertaties. Sommige bibliotheken troffen heel in de aanvang van de oorlog reeds de voorzorgsmaatregel sommige catalogi te laten fotocopiëren of microfilmeren. Zo b.v. de trefwoordencatalogus van Halle. Ook van de 2.100 banden tellende Berliner Realkatalog werd een fotocopie gemaakt, die echter naderhand verloren gegaan is, evenals 218 banden van de oorspronkelijke catalogus. Andere bibliotheken konden hun catalogi ongeschonden bewaren. Hun momentele betekenis is echter zeer miniem, daar van het boekenfonds hele partijen afgeschreven moesten worden. Konden sommige bibliotheken aanzienlijke delen van hun bezit uit de puinhopen redden, - Düsseldorf b.v. 30.000 dln, Jena 60.000, waaronder de Goethe-Bibliothek -, toch rijzen bij de heropbouw van de fondsen zeer grote moeilijkheden op. Het belang van privé-verzamelingen, zoals de reeds geciteerde Schröder-bibliotheek, is thans zeer groot. Hamburg kon hierdoor aan het geredde bezit van 225.000 dln reeds 375.000 dln toevoegen. Anderzijds komen door de ‘Bodenreform’ tal van kasteelbibliotheken ‘vrij’, terwijl van de moeilijkheden van de microfilm gebruik zal worden gemaakt om de verzamelingen van periodieken en proefschriften weer aan te vullen of op te bouwen. Een ernstige handicap was het ontbreken van een nationale bibliografie. Wel bestonden vier Börsenblätter en vier boekhandelsbibliografieën, voor elke zone eenGa naar voetnoot(3), De beslommeringen van alledag stonden tot nog toe (en dit niettegenstaande de vooroorlogse Reichstauschstelle weer werd opgericht, evenals de Notgemeinschaft der deutschen Wissenschaft die destijds zulke schitterende prestaties leverde), het aanvatten van méér omvangende arbeid in de weg. Voor de voorziening in buitenlandse literatuur speelt het toeval en persoonlijke kennis en initiatief een grote rol. De U.B. te Bonn onderhoudt thans relaties met de Bodleiana, terwijl Freiburg, Stuttgart en Tübingen contact hebben met Zwitserland. Gepoogd wordt om tot een georganiseerde ruil te komen, zoals deze b.v. reeds bestaat tussen de Offentliche Wissenschaftliche Bibliothek te Berlijn en de Franse Bibliothèque Nationale. Het verkeer met Engeland is nog zeer fragmentair. Met de Verenigde Staten vlot het beterGa naar voetnoot(4), alhoewel de door de Library of Congres-Mission gedane poging, in massa Duitse boeken aan te kopen om deze te ruilen tegen Amerikaanse, gestrand is op deviezenmoeilijkheden. Het ligt voor de hand dat slechts weinige wetenschappelijke bibliotheken (meestal kleine of van middelbare grootte) bijna ononderbroken toegankelijk bleven voor het publiek. Dit geldt voor Tübingen, Marburg | |
[pagina 77]
| |
en Erlangen en voor verschillende speciale bibliotheken, zoals de Bibliothek der Leopoldina en die van de Deutsche Morgenländische Gesellschaft, beide te Halle, en de Bibliothek van het Germanische Nationalmuseum te Nürnberg. De Nassauische Landesbibliothek te Wiesbaden sloot slechts gedurende één dag: bij het binnentrekken der Amerikaanse troepen. In grote ‘bibliotheksstädten’ echter (Berlijn, München, Leipzig, Hamburg, Frankfurt, Dresden, e.a.) is de toestand nog steeds minder rooskleurig. De Öffentliche Wissenschaftliche Bibliothek te Berlijn beschikte vroeger over 1.000 zitplaatsen voor het publiek; thans over 160. De leeszaal van het Rotschild'se Palais te Frankfurt bezit slechts één tafel en enkele stoelen! In München blijkt geen enkele bibliotheek volledig in staat te werken. De meeste instellingen hebben daarenboven slechts een klein gedeelte van hun fonds voor gebruik beschikbaar: de U.B. van Leipzig, een millioenenbibliotheek, kan slechts ongeveer 100.000 boekdelen bereiken. Met die chaotische toestand voor ogen wordt gepoogd de toeloop naar de enkele ‘werkende’ bibliotheken in te dammen door: de verpakkings- en verzendingskosten voor het leenverkeer op rekening van de aanvrager te brengen, de verkorting van de uitleentermijn. Tal van moeilijke situaties ontstaan, zoals b.v. daar waar blijkt dat méér dan de helft van de aangevraagde boeken verloren is gegaan, of wanneer men vaststelt dat een U.B. van middelbare grootte dagelijks ongeveer 1.200 aanvragen moet behandelen, met een personeel dat vóór de oorlog amper volstond om er 300 tot 400 uit te voeren. Een ernstig probleem is de ‘zuivering’ van de fondsen van nazistische en militaristische schrifturen, werk dat heel wat tijd in beslag neemt van het wetenschappelijk personeel. Toch blijkt dit ernstig te worden opgenomen: menige grote bibliotheek werd met het oog hierop voor enkele maanden gesloten. Gezien de opeenstapeling van supplementaire werkzaamheden heeft het probleem van het personeel een niet te onderschatten betekenis. De opleiding blijft in grote lijnen dezelfde als vóór de oorlog. Terwijl in de Russische zone gebrek is aan geschoolde krachten, waren er in 1946 in het Westen nagenoeg 20 bibliothecarissen werkloos. Het ‘Verein Deutscher Bibliothekare’ bestaat niet meer, maar vermoed wordt dat in het algemeen, naar het voorbeeld van Zwitserland, en voornamelijk van Engeland en de Verenigde Staten, in de toekomst nauwer contact tot stand zal komen tussen de bibliothecarissen van wetenschappelijke en die van openbare bibliotheken. De wetenschappelijke stadsbibliotheek zal, als ‘Einheitsbibliothek’, de schakel vormen, en zo zal het standpunt worden bijgetreden, dat jaren lang reeds verdedigd wordt door het Zentralblatt für Bibliothekswesen. In 1946 werd de mening vooruitgezet dat, naast dit ‘wissenschaftliche Organ’, dat ondertussen weer verschenen is, ook een Mitteilungsblatt diende gepubliceerd, dat hoofdzakelijk gewijd zou zijn aan de problemen van het heden en aan de wederopbouw van de bibliotheken. Gewaagd werd tevens van de oprichting van een Zentrales Nachrichtenblatt für den wissenschaftlichen Wiederaufbau Deutschlands, waarbij het Mitteilungsblatt nauw zou aansluiten. Ten slotte brengt Dr Leyh's boek de diverse ‘Einzelberichte der | |
[pagina 78]
| |
Bibliotheken’ in alfabetische volgorde naar plaatsnaam, met alle mogelijke verdere details over verliezen, schade aan gebouwen en catalogi, stand van de heropbouw en heruitrusting, enz., en, eveneens per bibliotheek, de ‘Personalnachrichten’, nl. de mutaties in de wetenschappelijke staf tijdens en na de oorlog. Er mag worden aangenomen dat sinds het verschijnen van dit werk reeds heel wat positieve arbeid werd geleverd. Maar er blijft beslist nog heel wat te doen, vooraleer aan de chaotische toestand verholpen zal zijn. Want: ‘Es ist nicht die eine oder andere Bibliothek zerstört worden, sondern das hochgesteigerte deutsche Bibliothekswesen als Ganzes ist zusammengebrochen und muss aus den Ruinen wieder aufgebaut werden’.
Leo Schevenhels. | |
‘Vereeniging der Antwerpsche bibliophielen’
| |
[pagina 79]
| |
Ruildienst werd aangegaan met: Hispania Sacra, Madrid; het jaarboek Sacris Erudiri, uitgave van de Sint Pieters Abdij te Steenbrugge, en het Wetenschappelijk Instituut van het boek (Polen). Op 18 Juli hield de heer A. Dermul, penningmeester, voor de Gewestelijke Zender-Antwerpen een radio-toespraak over het doel en de werking van de Vereniging. Volgende uitgaven worden in het vooruitzicht gesteld: een werk van de heer Kruyskamp over Jan van den Bergh's verzamelde dichten en spelen; een facsimile uitgave van een oud liederboek, gedrukt in 1508, aanwezig in de Kon. Bibliotheek te Den Haag, met inleiding door de heer Mak; werk over Lernutius bezorgd door de heer Van Crombrugge en de Catalogus van de tekeningen van het Museum Plantin door de heer Frank van den Wijngaert, alle in de 2e Reeks. Het bestuur hoopt verder de premieuitgave ‘Van den levene ons Heren’ aan de leden te kunnen aanbieden. De eerste taak van het bestuur zal er in bestaan de inkomsten te verhogen ten einde het hoofd te kunnen bieden aan de steeds stijgende drukkosten der publicaties. Noodzakelijk is het daarom het ledental op te voeren’.
Algemene Statutaire Vergadering van 30 Januari 1949 in het Archief en Museum van het Vlaamse Cultuurleven, te Antwerpen. De vergadering wordt geopend te 10.30 u., onder het voorzitterschap van de Heer Lode Baekelmans. De heer A. Arents, 2e secretaris, leidt de algemene statutaire vergadering in met het verslag over de algemene vergadering van 1 Februari 1948, gevolgd door het jaarverslag over het verlopen jaar. Dit verslag wordt goedgekeurd. Daarop geeft de heer Dermul, penningmeester, lezing van het geldelijk verslag en schetst meteen een ontwerp-begroting voor 1949. Verder hechtte de Algemene Statutaire Vergadering haar goedkeuring aan volgende Bestuurswijziging: De heer Dermul, penningmeester, wordt vervangen door de heer A. Arents, wijl de heer Thys als 2e secretaris in het bestuur treedt. De heer Dermul wordt samen met Prof. Dr J. van Mierlo, tot ondervoorzitter gekozen. Het mandaat van de heren Baekelmans, Baur, Schauwers, Schmook en Stellfeld, uittredende leden, wordt hernieuwd. Na afhandeling van deze punten wordt de vergadering te 11 uur geheven, waarop de heer Voorzitter de heer Schmook inleidt, die handelt over: ‘Wat schonk het Bestendig Dotatiefonds aan de Stadsbibliotheek van 1905 tot heden’. |
|