Een Tooneelstuk en een Zedekunstige Verhandeling
HET lezen van een tooneelstuk nadat wij het gezien hebben, baart ons in negen van de tien gevallen teleurstelling, want het is eigentlijk niet geschreven om gelezen te worden. Zelfs wanneer men zich in den schouwburg vermaakt heeft, wanneer het spel in staat was ons te ontroeren, wanneer wij den indruk hadden, dat er belangrijke zaken in onze tegenwoordigheid behandeld werden, dan is de lezing nadien een precair waagstukje. En wij bederven meestal voor goed een indruk, welken wij hoopten te versterken en te bestendigen. De reden van dit algemeen verschijnsel is niet moeilijk na te gaan. Door de kunstgrepen van de acteurs en den regisseur is het mogelijk om een schijn te wekken, welke zelfs de minst argelooze toeschouwers bedriegt. En daarin bestaat de geheele kunst van het tooneel: om wat niets is, iets te doen lijken. Steunende op een rijke ervaring van too-neelstukkenlezer, zal ik maar zelden die lectuur aan een medeburger aanraden. Maar de brochure van ‘Un Taciturne’, tooneelspel in drie bedrijven door Roger Martin du Gard (Editions de la Nouvelle Revue Française, 1932) behoort ieder die voor de Fransche letteren genegenheid heeft toch te consulteeren. Om te beginnen laat geen letter van dien schrijver ons onverschillig. Als men eerst ‘Jean Barois’ en daarna ‘Les Thibault’ gegeven heeft, dan is de plaats, welke men in de litteratuur van zijn land inneemt onaanvechtbaar. Deze twee boeken behooren tot het zinrijkste, het diepste, het schoonste proza, dat in onzen tijd en in Frankrijk geschreven is. En alle kenners hunkeren naar de beloofde voortzetting der reeks van ‘Les Thibault’, waarvan het laatste deel (La Mort du Père) in 1929 verschenen is; het laatste deel dat in een machtige stijging het
beste deel geworden is. Ik kan onmogelijk ontkennen dat ‘Confidence Africaine’ (1931) mij een groote teleurstelling bracht. Deze ietwat kinderachtige geschiedenis van een incest miste juist dàt, wat wij allen in de andere boeken van Roger Martin du Gard het meest beminden: de innerlijke waarachtigheid, de onaantastbare geloofwaardigheid. Het leek door de opzettelijkheid van gegeven en uitwerking een maakwerkje den schrijver van Jean Barois ten eenenmale onwaardig. Maar het zou niet aangaan om een nog jong auteur ons vertrouwen op te zeggen om één kleine vergissing, om één mislukking.
En nu, nog steeds ongeduldig wachtende op het vervolg van ‘Les Thibault’, wordt ons ‘Un Taciturne’ voorgelegd. Ik moet erkennen, dat ook hier de opvoering een diepen indruk maakt, welke bij de lezing niet bevestigd wordt; maar in elk geval zijn de qualiteiten zoo positief, dat er van een zoo volkomen teleurstelling, als in vrijwel alle andere gevallen, geen sprake kan zijn. In het oeuvre, dat Roger Martin du Gard bezig is met een langzaamheid welke ons prikkelt maar van geweten getuigenis aflegt, bezig is op te bouwen, zal ‘Un Taciturne’ zeer waarschijnlijk een bescheiden plaats innemen, maar anderzijds moet men toch zoo duidelijk mogelijk uitspreken dat een stuk als dit een verademing is na de ontelbare pretentieuze leegheden welke het repertoire van het moderne tooneel vormen. Hier is ten minste een menschelijke inhoud aanwezig, een dramatisch conflict, in staat om ons te boeien omdat het ons persoonlijk treft en omdat wij er de algemeen-geldigheid van gevoelen. Er zijn levende, oprechte gestalten, hun handelingen zijn verklaarbaar, hun woorden volkomen begrijpelijk voor ons gemoed. Roger Martin du Gard zoekt geen tooneeleffecten en geen modemodernismen. ‘Un Taciturne’ is geen draak en geen ‘Nieuw Tooneel’ (met hoofdletters); het is een drama, zoo eenvoudig en zoo natuurlijk mogelijk opgebouwd uit de directe gegevens van het leven. De text, en dat blijkt natuurlijk eerst recht bij de lezing, is sober en zuiver. Het is de text van een eerlijk schrijver en niet van een zoogenaamden tooneeltechnicus, die alles vergeet omderwille van kleine ijdele succesjes door een ‘mot’ of een phrase, welke ‘het 'm doet’. Geen groote woorden, geen fraaie tirades. Niets méér
dan in de gegeven situaties noodzakelijk is. Geen seconde heeft men, noch in den schouwburg, noch bij den leeslamp, den indruk dat de noot geforceerd wordt.
Om de enkele bezwaren welke bij mij opkwamen duidelijk te kunnen formuleeren is het noodig dat ik, zeer in het kort, den inhoud vertel.
‘Un Taciturne’ is de directeur van een industrieele onderneming, die, geholpen door zijn zuster Isabelle en zijn levenswijzen en daardoor ietwat levensmoeden neef Armand, een bedrijf dat onderging, gered en tot grooten bloei gebracht heeft. Een krachtig, open, rechtschapen; maar, menschelijk gesproken, zeer geborneerd man. In het eerste bedrijf neemt hij een jongen employé in dienst. Deze Joë, die over vele talenten beschikt, wordt hem niet alleen onmisbaar als zijn rechterhand in zaken, maar ook als zijn jongere vriend, wiens aanwezigheid hem absoluut noodzakelijk is. En als hij hoort, dat Joë en Isabelle willen gaan trouwen, ontsteekt hij, de rustige, beheerschte leider