dellijk door de toonaangevende kritici nadrukkelijk moet zijn erkend. Zij die gemeenschap hadden met den geest, waaruit zijn werk ontstond, vormden een niet zeer omvangrijken kring, die naar buiten in het geestelijk leven van onzen tijd weinig van zich heeft doen spreken, tenminste tot nog toe. Hierdoor moet Van der Leeuw wel dikwijls het gevoel gehad hebben, dat hij met zijn werk als op een eiland leefde, dat ergens verborgen ligt tusschen het schuim van een onmetelijken oceaan.
Of het nú, na zijn dood, anders worden zal? Voor de naaste toekomst betwijfelen wij het. En wie zal zeggen wat later gebeuren kan? Toch is den dichter een kring gebleven - en wij gelooven, dat deze wijder is dan degeen, die zijn middelpunt vormde, ooit geweten heeft -, die ingewijd is in den geest van zijn werk en die ook deze laatste gave van zijn hand met grooten dank en in diepen eerbied aanvaardt.
* * *
Wat wij hierboven omtrent de betrekkelijke impopulariteit van het werk van Aart van der Leeuw opmerkten, geldt in niet mindere mate voor dat van Nine van der Schaaf. Haar proza vereischt om ten volle genoten te worden een concentratie van geest en zinnen, die de doorsneê-lezer zich in den regel niet wenscht te veroorloven. Alle uiterlijke spanning is vreemd aan dit boek; wie niet geneigd is de werkelijkheid als het ware ‘van buiten naar binnen’ te zien, zal niets bespeuren van wat zijn waarde uitmaakt. Hij zal ‘het geval’ oninteressant vinden en niet begrijpen, waarom de schrijfster deze middelmatige figuur, die zoo bitter weinig heeft van de ‘helden’, die wij gewoonlijk in de moderne roman-litteratuur tegenkomen, tot onderwerp gekozen heeft van zulk een vrij omvangrijk verhaal.
Evenals dat bij het werk van Elisabeth Zernike het geval is, wier latere romans - wij denken hierbij b.v. aan ‘David Drenth’ - sterke verwantschap vertoonen met het proza van Nine van der Schaaf, kan men den eigenlijken inhoud van dit verhaal niet anders benaderen dan door niet aan de uiterlijke contouren van het gegeven te blijven hangen. Om haar boek met vrucht te kunnen lezen, moet men in staat zijn zich los te maken van allerlei voor de hand liggende waardeeringen. David Drenth is slechts een zeer middelmatig predikant met weinig charmante karakter-eigenschappen. Anko Wilkes, de uitvinder, is ongetwijfeld bij eerste kennismaking een aantrekkelijker verschijning, doch hij bezit toch evenmin die gaven, welke een romanheld tot de lieveling maken van het lezend publiek. Zijn linksheid en eenzelvigheid is al heel weinig geschikt om hem een dergelijke rol te doen spelen.
Maar - zoo heeft de schrijfster het ook geenszins bedoeld, dat wij Anko zouden zien. Het kwam er haar niet op aan ons ‘een held’ voor oogen te voeren, iemand wiens lot wij met angstig-kloppend hart zouden volgen. Nine van der Schaaf heeft ons niets van dit alles willen laten aanschouwen Zij wilde het leven uitbeelden, zooals zich dit aan een bepaalden mensch voltrekt. Hier staat dus niet, zooals gewoonlijk de psychologische ontwikkeling van het individu op den voorgrond; maar de objektieve levensmachten, die grooter invloed hebben op de vorming der persoonlijkheid dan meestal wordt erkend en voor mogelijk gehouden, worden nagegaan in hun strijd om de menschelijke ziel. Nine van der Schaaf teekent ons geen ontwortelden mensch, die wij om zoo te zeggen in de hand kunnen nemen en rustig van alle kanten bezien. Er blijven donkere kanten aan dit leven, tot waar ook de gevleugelde woorden der verbeelding niet anders dan stamelend toegang hebben en waar zij verwijlen bij een geheim, dat door geen menschenblik, hoe scherp ook, te ontraadselen valt. De schrijfster heeft terecht er zich voor gehoed den laatsten schroom ten opzichte van de door haar uitgebeelde menschelijke levens te verbreken en haar figuren bloot te stellen aan de teugellooze analyseer-drift van het verstand. Instinctief heeft zij gevoeld, dat er een niet te overschrijden grens bestaat tusschen artistieke en wetenschappelijke psychologie. Haar werk getuigt daarvan; het allermeest op die plaatsen, waar de verleiding tot een radicale analyse het grootst moet zijn geweest, b.v. ten opzichte van Anko's houding tegenover het zwakke geslacht. Hoe buitengewoon kuisch, als wij dit woord hier zonder misverstaan te worden even mogen gebruiken, en hoe bescheiden-voorzichtig heeft Nine van der Schaaf in
haar boek het erotisch vraagstuk behandeld en, voorzoover dat met haar onderwerp overeenkwam, tot oplossing gebracht! Men denke eens wat anderen van dit zeker niet alledaagsch gegeven zouden hebben gemaakt ...
De taal van Nine van der Schaaf is de eenvoud zelve. Wars van gecompliceerden zinsbouw, zonder de geringste mooi-doenerij weet deze schrijfster toch een proza te schrijven, dat in verzorgdheid en vastberadenheid hoog uitsteekt boven dat van menige harer kunstzusteren. Soms laat zij zich, lijkt het ons, te zeer door het eenvoudige bekoren en komt dan tot een simplicisme, dat stuntelig aandoet van louter opzettelijkheid om niets méér te zeggen dan door den gang van het verhaal strikt geboden is.
In de aan den roman toegevoegde prospectus van de hand van niemand minder dan Albert Verwey wordt er op gewezen, dat het een verheu-