plaatsing wachtte, zond ik Robbers een nieuw verhaal de Janko's. Ik kreeg een brief van Robbers, dat hij het een erg goed stuk vond en plaatste het dadelijk. Zoo ben ik de Hollandsche litteratuur binnen gekomen.
Verleden jaar Juli ben ik weer naar Robbers gegaan. Ik had toen het manuscript van Rubber bij me en liet het daar achter.’
‘Hebt u er lang aan gewerkt?’
‘Goed anderhalf jaar. In Indië heb ik er één of twee hoofdstukken van geschreven, maar tusschen dat begin en het slot ligt het vertrek naar Europa enz.’
‘Berust wat u daar beschreven hebt op eigen waarneming?’
‘Voor honderd procent. Ik had het gevoel, dat ik dit alles schrijven moest. Toen ik daarmee begon was het fuiven op Deli niet zoo'n voornaam punt in het boek, maar in Hongarije zag ik de ellende en de struggle for life. De tegenstelling met Deli, waar we met geld gegooid hadden, was wel zeer groot en toen is zoo vanzelf Rubber in me geworden, begrijpt u? Het was zoo gek met dat boek! De tijd haalde voortdurend de feiten in. Die heb ik in de drukproef moeten wijzigen. Zoo waren de cijfers van de tantièmes veel veranderd, omdat de prijzen van de rubber voortdurend zakten.
Toen ik Rubber geschreven had hoopte ik, dat het boek een wegwijzer zou zijn voor de ouders, die kinderen in Indië hadden en andere menschen. Men begrijpt in Holland niet, hoe die kinderen-in-Indië door het andere, vreemde leven, anders en vreemd kunnen worden en ik wilde zoo graag, dat de ouders zullen inzien, dat bij hún, in het moederland de plicht rust deze vervreemding bij voorbaat te voorzien, te begrijpen en te vergoelijken en zooveel mogelijk te overbruggen. Ik weet niet, hoe het komt, dat men dit boek vaak zoo verkeerd heeft opgevat; dat men de excessen, die ik in het laatste deel van mijn boek Rubber toch zoo duidelijk beschreef als uitvloeisel van een kort, abnormaal tijdperk, niet heeft beschouwd als zoodanig, maar als algemeen en altijd voorkomend verschijnsel van het leven in Deli. Die rubberhausse was de Delische O.W.-ers tijd. De menschen wisten geen raad met al dat plotseling en zoo gemakkelijk verdiende vele geld; wisten er vooral geen raad mee in dat land, waar men met zijn geld niets ánders kón doen dan fuiven, waar men niets ánders koopen kon dan auto's, drank, eten en kleeren. Natuurlijk deed niet iedereen mee aan die uiterste excessen: dat staat ook duidelijk in Rubber. Maar, dat die rubberhausse een algemeene hausse tengevolge had en daarmee een wat losser worden van levensopvatting en moraal, dat kan niet geloochend worden. In hoeverre menschen,
Mevr. SZEKELY-LULOFS
die dezen tijd meemaakten zich dit willen of kunnen aantrekken moeten zij zelf weten; het lag niet op mijn weg dit nòg meer te detailleeren, dan ik reeds in mijn boek zelf deed, want ik schreef geen preek, geen rapport, geen brochure, maar een roman. Een roman, die niets anders wil zijn, dan een zoo goed mogelijke beschrijving van het leven op een rubberonderneming in zijn verschillende phasen, zooals ik het zelf meemaakte en ondervond.
In Holland weet men in het algemeen zoo ontzettend weinig van Indië af. Dat merk ik aan zooveel dingen, en daarom ben ik blij, dat mijn boeken zoo goed gaan. De eene druk volgt op den ander.’
‘En Koelie?’
‘Met Koelie is het heel eigenaardig gegaan. Ik zal het u vertellen en dan moet u eerlijk zeggen, of u vindt, dat ik het publiceeren mag. Er zijn al in een Indisch blad zulke gemeene leugens over geschreven, dat ik het heusch niet weet. Straks zal ik het aan mijn man vragen, wat hij er van denkt.’
‘Vertelt u maar gerust,’ zeg ik.
‘Mijn man als iemand, in Europa opgevoed zag Indië altijd met andere oogen aan dan ik als in-Indië-geborene. Voor mij was vroeger alles gewoon en daarom zag ik in het begin veel niet, wat hij wèl zag. Ik vond alles doodgewoon. Hij wees me op tal van bijzonderheden, die ik zoo geleidelijk ging leeren zien en van deze manier van samenwerken heb ik al veel nut en plezier gehad. Eens schreef hij in het Hongaarsch een korte schets over Roekie. Lees dat nu, zei hij me, en denk dan over dat geval na. Zoo komt het, dat ik