Kroniek van het proza
Christelijke romankunst
C. Rijnsdorp, Koningskinderen. Baarn, Konings Uitgeverij.
Mary Pos, Daden! - A'dam, Uitgeversmij. ‘Holland’.
OVER het geheel genomen neemt de christelijke roman een zeer bescheiden plaats in in onze moderne letterkunde en de boeken, die ‘klassiek’ geworden zijn onder sommige lezersgroepen, hebben het zonder een oordeel moeten stellen van de officieele kritiek. Zoo heeft de christelijke romankunst een zekere zelfstandigheid verworven. Zij is opgegroeid in eigen kring zonder verontrust te worden door oordeelvellingen, die haar wezen raakten. Het enkele oordeel, dat haar van buiten af toekwam, getuigde meestal van zoo weinig inzicht in de eigenaardige problematiek harer situatie, dat het geheel en al afgleed langs de buitenzijde zonder de kern te treffen van datgene waarom het ging.
Niet licht te tellen zijn de gevaren van een dergelijke positie en zij hebben dan ook meermalen hun fatale uitwerking gehad. De weinige goede christelijke romans zijn diep, tot verstikkens toe soms, onder het onkruid bedolven. De radicale kritiek, die hier noodig is om het kaf van het koren te scheiden, is een onontbeerlijk vereischte voor een vruchtbare ontwikkelingsgang der christelijke romankunst. En het is van het grootste belang, dat deze uitzuivering ter hand genomen wordt door de christelijke critici zelf; dat zij wakker worden en beseffen welke geweldige belangen er hier voor de gansche volkscultuur op het spel staan. Durft men het voor zijn verantwoording nemen het jongere geslacht nog verder van zich te vervreemden door het een reeks ‘litteraire’ producten aan te prijzen, die slechts zeer in de verte iets te maken hebben met de schoonheid zoowel als met het geloof? Dat is de eenige vraag, waarop het op het oogenblik aan komt, wanneer men zich de mogelijkheden der Christelijke romankunst voor oogen stelt. Het gaat er om streng en scherp te oordeelen; niet op woorden, doch op gezindheid te keuren en vooral niet het ethische naar den voorgrond te dringen ten koste van het geloof. Honderde malen gebeurt dit, dat men zedelijkheid en religie stuivertje wisselen laat en als ‘Christelijk’ aanduidt wat van een meestal zeer bedenkelijk vage ethische strekking is. Dan moet het gebruik van tal van religieuze termen vergoeden wat aan waarachtig religieuzen zin ontbreekt.
Christelijke romankunst is niets vanzelfsprekends meer - ofschoon het dat in principe, historische lijnen volgend, zeker behoorde te zijn; het is een waagstuk, een gaan over een smallen bergrug tusschen twee afgronden. Aan de ééne zijde dreigt de verromantiseering van het religieuze, aan den anderen kant: de verdogmatizeering van het schoone. En het is zeker geen gemakkelijke taak, noch een benijdenswaardige positie met zijn talent dezen engen weg te moeten gaan. Doch voor dengeen, die werkelijk in het diepst van zijn roeping door het geloof aan Christus is geraakt, die kan niet anders dan voortschrijden, voor hem bestaan er geen andere ‘mogelijkheden’ meer.
* * *
De roman ‘Koningskinderen’ van den jongen schrijver C. Rijnsdorp is een boek, dat behoudens enkele tekortkomingen een gaafheid bezit, die over het algemeen onder de auteurs van Christelijke huize helaas als een zeldzaamheid moet worden beschouwd. Naast diepgang heeft deze roman ook vaart, al heeft hij ook een gansch ander ‘tempo’ dan zijn moderne soortgenooten. Hij is geschreven ‘aus einem Gusz’, zonder geleende vroomheid noch schoonheid. De menschen in dit boek zijn geen ledepoppen, behept met allerhande ethische conventionaliteiten, zij zijn levende schepselen, die dagelijks worstelen moeten om hun geloof. Aan dit leven, dat tot de diepste voedingsbronnen reikt van den geest, waaruit ons volk nog altijd leeft, hebben onze moderne schrijvers ternauwernood eenige aandacht geschonken. En nu komt plotseling deze auteur en geeft van dat leven een zoo heldere en bewogen verbeelding, dat het eensklaps ten voeten uit voor onze verwonderde oogen staat. Slechts weinigen onder onze intellectueelen kennen het van meer nabij, de meesten zijn er wrevelig schouderophalend aan voorbij geloopen, iets mompelend van starheid en verburgerlijking. En nu plotseling is dit leven, waarin op een donkere wijze misschien het zaad der toekomst sluimert van ons volk - al is het er nog ver vandaan, dat men dit reeds heden ook maar bij benadering zou vermogen in te zien - naar alle zijden voor ons opengelegd. Durven wij het werkelijk volhouden, dat wij nu nog niets anders dan starheid en verburgerlijking zien!
Wie in staat is dezen roman zonder vooroordeel te lezen (en dat is moeilijker voor een outsider dan men wellicht op het eerste gezicht aan-