Brieven van v. Gogh
Theo van Gogh, Lettres à son frère Vincent. - Amsterdam, N.V. Mij. v.g. en g. lectuur, 1932.
HIJ, wiens komst ter wereld het element van teederheid en stille intimiteit in deze brievenreeks vormt, geschreven door zijn vader en zijn moeder aan hun beminden en vereerden broeder, wiens naam hem gegeven werd, stelde dezen bundel samen als het tegenstuk tot de uitgave der brieven van Vincent aan Theo van Gogh.
Hebben niet velen, even als schrijver dezer regels, zich afgevraagd: hoe werd die lange stroom van vaak zeer breedsprakige brieven, waarin vele malen hetzelfde werd betoogd, die, naast opmerkingen van wonderbaarlijke diepte, naast onnoemelijk veel waardevols zoowel van ethisch standpunt, als wel als litteraire beschouwingen, kunstkritiek, of ook zuivere litteratuur, naast dat alles, zoo dikwijls getuigde van een ziekelijk verbogen geestesgesteldheid, hoe werden die brieven ontvangen? Theo heeft zijn prachtige zelfopofferende liefde jaren lang met de daad aan zijn broeder bewezen - maar hoe dacht hij over hem, hoe zag hij dezen, toch wel zeer ongewonen, disharmonischen, voor velen terugstootenden mensch? Wij weten het nu uit deze brieven: hoe Theo, en ook zijn vrouw, een absoluut vertrouwen hadden in Vincent en zijn kunstenaarschap, zijn roeping, hoe hun zorgen voortdurend uitgaan naar het introduceeren van dit werk bij collega's, hoe ieder gunstig oordeel als een triomf wordt overgebriefd - en hoe het aesthetisch oordeel van Vincent zelf in het jonge Parijsche huishouden als een wet gold. Trouwens, is het feit dat de eerstgeboren zoon juist naar dezen broeder, die aan Theo, naar gewone maat gemeten, ontzaglijk veel zorg gekost had, genoemd werd, niet voldoende bewijs voor de aan vereering grenzende liefde, die Vincent hier genoot?
Maar wij vinden in dit boekje nog veel meer, dat van groote beteekenis is. Wij zien hoe zich langzamerhand, ook in Parijs, en eerder misschien nog in Brussel, een kring begint te vormen die met begrip, waardeering, bewondering tegenover Vincent stond. Wij hooren van Hollanders, van Isaacson bijvoorbeeld, die over hem schrijven wil. En ook over vele andere landgenooten vindt men interessante bijzonderheden. Voor een kunsthistoricus zijn deze brieven een zeer belangrijk document. Is het niet als een openbaring in twee opeenvolgende brieven te lezen van de moed van Tersteeg om 8 aquarellen van Weissenbruch te koopen (5 Sept. '89) en dan (18 Sept.) over 3 schilderijen van Edvard Munch? Munch en Weissenbruch, twee werelden - en toch is het nog een durf voor een handelaar om werk van den ouden Hollandschen schilder (hij was toen 64 jaar!) te koopen als de moderne Noor reeds exposeert. En voor den kunstzinnigen jongen kunsthandelaar Theo van Gogh, die daar in Parijs op een wel uiterst belangwekkende observatiepost zit, is dat alles even belangrijk! Hoe zuiver, hoe veelomvattend, hoe wijd was het oordeel van deze twee broeders, wanneer wij in hun beider brieven nagaan, wat hun kunstenaarsbelangstelling boeit!
Wij moeten verzorger en uitgeefster dankbaar zijn voor deze uiterst belangrijke publicatie omtrent Vincent en Theo van Gogh.
G. KNUTTEL