diefstal, roof en moord. ‘Au Bagne’ is zeker een van Londres' allerbeste reportages: wij vinden hier al zijn goede eigenschappen vereenigd. Die eigenschappen zijn kortheid en juistheid, afwezigheid van elke misplaatste rhetoriek of overdreven pathos. Zonder overdrijving, kalm en zakelijk, maar toch menschelijk en meevoelend, deelt een man, die niet om den tuin te leiden was, ons mede wat hij zag. Als supplement op ‘Au Bagne’ leze men ‘L'homme qui s'évada’, waarvan dit jaar een Hollandsche vertaling verscheen onder den titel ‘Uit het Bagno ontsnapt’ (De Arbeiderspers, Amsterdam, 1932) In het genoemde boek vinden wij de avontuurlijke en onder bovenmenschelijke moeilijkheden volbrachte vlucht van Dieudonné uit Cayenne naar Brazilië te boek gesteld. Albert Londres heeft er het zijne toe bijgedragen om den op grond van een obscuur getuigenis wegens moord onschuldig veroordeelden meubelmaker Dieudonné in de gelegenheid te stellen van Rio de Janeiro naar Frankrijk terug te keeren. Andere reporters zouden Dieudonné slechts als ‘copie’ hebben gebruikt; niet zoo Albert Londres. Persoonlijk werkte hij mede aan de rehabilitatie van een man, wien door Frankrijk een onherstelbaar onrecht was aangedaan.
Als andere belangrijke reportage van Londres noem ik in de eerste plaats ‘Dante n'avait rien vu’, dat ons voert naar de militaire strafkolonies (‘Biribi’) van Fransch Noord-Afrika. Het genoemde boek is naar mijn meening een van Londres' aangrijpendste werken; in kort bestek schildert ons de reporter hier tot welk een onmenschelijke wreedheid de Fransche sergeants der ‘pénitenciers’ in staat zijn. ‘Dante n'avait rien vu’ heeft Londres zijn boek genoemd en inderdaad is de lectuur van diens ‘Inferno’ beter te verdragen dan de beschrijving van de martelingen, waaraan onder de brandende zon van Afrika gestrafte soldaten blootstaan. Ook in dit boek beperkte Londres zich niet tot constateeren en critiek, maar gaf hij aan den desbetreffenden minister practische wenken voor verbeteringen en veranderingen. Hetzelfde deed hij in zijn ‘Terre d'ébène’ (‘la traite des noirs’), waarin hij opkomt voor den in Fransch West- en Equatoriaal-Afrika op schandelijke wijze uitgebuiten neger (‘le moteur à bananes’). André Gide met zijn ‘Voyage au Congo’ en Albert Londres met zijn ‘Terre d'ébène’ reiken elkander hier de hand. Naast ‘Terre d'ébène’ noem ik nog ‘Le Chemin de Buenos Aires’ (‘la traite des blanches’) waarin Londres ons een beeld geeft van den handel in blanke slavinnen. Eveneens zeer belangwekkend is het verhaal van Londres' tocht door de krankzinnigengestichten van Frankrijk (‘Chez les Fous’), terwijl ook zijn reportage over de parelvisschers der Bahrein-eilanden (‘Pêcheurs de Perles’) en ‘Le Juif
Errant est arrivé’ dat ons verplaatst naar de ghetto's van het Oosten van Europa en de zionistische kolonies van Palestina, niet mogen worden vergeten.
Minder boeiend is een reportage als ‘Les Comitadjis’ (‘Le Terrorisme dans les Balkans’).
Het is niet noodig hier en detail in te gaan op alles wat Albert Londres in zijn actieve en ambulante leven heeft ‘gereporteerd’. Voldoende is het te constateeren, dat zijn werk in gunstigen zin verschilt van dat van het meerendeel zijner collega's. Albert Londres immers verfoeide iedere oppervlakkigheid en op de meening van anderen vlug gefundeerde eigen meening. Hij onderzocht zelf en had den moed zijn onderzoekingen aan de wereld mede te deelen. Hij maakte zich op die manier vele vijanden, hij werd vaak gedwarsboomd, maar afschrikken liet hij zich niet. Hij wilde de waarheid toonen en hij toonde de waarheid: niet alleen aan Frankrijk maar aan de heele wereld. Hij zag onmenschelijke toestanden en gaf te kennen, dat die toestanden moesten verdwijnen. Londres was een groot en onverschrokken strijder, maar het is de vraag of hij wel heeft ingezien, dat vele van de door hem gesignaleerde misbruiken, toestanden en verschijnselen niet konden worden uitgeroeid zonder aantasting van het sociaal-economisch regiem dat eraan ten grondslag ligt. Dat is dan ook hetgeen wij missen in Londres' werk: de overtuiging, dat er iets aan onze wereldorde mankeert. Albert Londres drong diep, maar hij drong niet diep genoeg en daardoor blijft men somtijds na de lezing van zijn boeken nog onbevredigd. Intusschen is hetgeen hij heeft gedaan toch zeer en zeer belangrijk. Deze Franschman heeft ons op zijn wijze rondgeleid in de wereld en onze oogen geopend voor verschijnselen, waarvan wij niet of niet voldoende wisten. Wij moeten hem dankbaar zijn voor den moed, dien hij daarbij heeft getoond, omdat wij zonder dien moed onwetend zouden zijn gebleven.
J.F. OTTEN