Commissoriaal proza
De Maatschappij der Ned. Letterkunde heeft deze maand in haar jaarlijksche algemeene vergadering wederom de prijzen toegekend, die hier te lande niet minder waardeering en belangstelling genieten - en voorloopig minder geïntrigeer meebrengen - dan de Prix Goncourt in Frankrijk.
Telken jare is het een verkwikking tusschen het vele flodderige geschrijf de monumentaal gestyleerde motiveering te lezen, waarmee de Commissie voor Schoone Letteren aan de Maatschappij de door haar gekozen werken ter bekroning voordraagt. Ook dit jaar viel weer veel te genieten aan dit plechtig proza, dat oneerbiedigen misschien wat schoolmeesterachtig zullen vinden, doch zij beseffen niet, dat die commissie voor alles een waardige, schier professorale toon aan dat advies behoort te geven. Zoo leze men reeds den eersten zin van het advies, waarbij de v.d. Hoogtprijs werd toegekend aan ‘Komedianten trokken voorbij’:
‘Het is niet zoozeer van bijzondere schrijfkunst als wel van romanschrijfkunst in het bijzonder het boek, dat wij u hiermede ter onderscheiding voorleggen.’
Dan volgt de wijze les, dat de schrijver zich hoede voor een wedstrijd tusschen vorm en inhoud:
‘dit alles knap en bekwaam geschreven, zonder dat in de taal zelve naar een opmerkelijkheid gestreefd is in de uitdrukking naar een stijlbezorgdheid, welke in een roman zoo vaak tengevolge heeft dat de vorm op den inhoud als het ware vooruit loopt.’
De commissie ziet die wandeling blijkbaar liever hand in hand.
Verderop treft men den volgenden levensdruppel aan:
‘Het is een verheugend feit, dat de breede beroeringen, welke door een vreemde verkeerdheid eigen zijn aan de menschelijke natuur, vaak het minst de