L. Simons
Vele ‘boekenvrienden’ zullen getroffen zijn door het overlijdensbericht van L. Simons, den stichter der Wereldbibliotheek aan wien Nederland veel verschuldigd is. Het stemt weemoedig, dat deze man, wien weinig eer te beurt viel voor het vele, dat hij in zijn eerbiedwekkend arbeidzaam leven tot stand bracht, heen ging, kort voor hem plechtig honoris causa den doctorsbul in de Nederlandsche letteren zou worden uitgereikt. Toch zal het hem in zijn laatste levensdagen voldoening hebben geschonken te weten, dat hem die onderscheiding was toegedacht. Hij had deze veel eerder verdiend dan bij een soort massa-promotie, doch helaas ondervindt het eeren van verdiensten hier te lande wel eens eenige vertraging, waaraan meestal onverschilligheid schuld is naast een geringschattend wantrouwen of men zich niet in de vingers snijdt. Daarvoor behoefde bij Simons geen vrees te bestaan. Meer dan een kwart eeuw legt zijn werk getuigenis af van ernst, energie en krachtigen wil, want zonder deze drie eigenschappen ware het onmogelijk geweest de Wereldbibliotheek te maken tot wat zij is geworden: voor talloos velen een onmisbare bron van kennis en genot. Simons heeft door zijn stichting het goede en goedkoope boek onder het bereik van iedereen gebracht in een tijd, toen andere uitgevers een conservatieve prijspolitiek voerden, die niet bevorderlijk was voor de ruimste verspreiding.
In 1905 begon hij de W.B. met ‘Sara Burgerhart’ en in 1909 opende hij de reeks Nieuwe Romans met ‘Een huis vol menschen’. Wanneer men de lijst naslaat van alles wat sindsdien door zijn Mij. v. Goede en Goedkoope Lectuur werd uitgegeven, dan past bewondering voor zijn smaak en voor zijn kijk op wat noodig was voor de algemeene ontwikkeling der breede lagen van de bevolking, al werd misschien een enkele maal te hoog gegrepen.
Naast dien organisatorischen arbeid, die zeer veel omvattend was, vond hij nog gelegenheid tal van publicaties van eigen hand te laten verschijnen en zijn monumentale Vondel-uitgave te verzorgen. Nauwelijks een paar maanden geleden zag het vierde deel het licht van zijn studie over ‘Het Drama en het Tooneel in hun Ontwikkeling’ getuigenis afleggende van zijn zeer veelzijdige kennis en belangstelling en ontzaggelijke arbeidskracht. Nog juist schijnt hij de laatste hand te hebben kunnen leggen aan het slotdeel van dit omvangrijk werk.
Onafgebroken heeft Simons gewerkt aan de verheffing der volkscultuur en begonnen in een tijd toen het ‘populariseeren’ door de geleerden nog schamper werd bekeken, ontmoette hij veel tegenwerking, teleurstelling en miskenning. Doch hij ging recht op zijn doel af en stichtte zich in zijn W.B. een monument, waar tienduizenden hem dankbaar voor zijn.
Nico van Suchtelen, zijn medewerker gedurende vele jaren, citeerde in het Alg. Handelsblad enkele regels uit een ‘Gebed tot den Algeest’, dat Simons kort voor zijn overlijden neerschreef en die zoo kenschetsend zijn voor de figuur, die Simons is geweest, dat wij dit citaat ook hier overnemen.
‘Diep in ons woont het besef dat, wat wij verrichten kunnen, slechts de voortbouw is aan het werk van vorige geslachten. En levend is in ons het bewustzijn dat wij, op onze beurt, te arbeiden hebben in het belang van wie met ons leven en na ons komen. Mogen wij dien arbeid verrichten in den hoogsten eerbied voor heel uwe schepping en in de vastheid van ons zelf opgelegde tucht. Moge sterk in ons zijn de trouw jegens ons zelf en anderen, jegens ons woord en onze hier beleden opvattingen, aan de Waarheid, de Billijkheid en de Rechtvaardigheid.’
Daarnaar heeft hij zelf geleefd.
W. SMITS