Den Gulden Winckel. Jaargang 31
(1932)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet VreemdelingenlegioenIN Parijs hangt een aanplakbiljet. Dit biljet is niet de schepping van een Paul Cassandre. Het is zelfs niet modern of avant-garde en de begeleidende woorden zijn niet, zooals bij Kayser kousen, van Jean Cocteau. Integendeel. Het is een beproefd klassiek aanplakbiljet. Het klassieke aanplakbiljet heeft echter een bijzondere aantrekkingskracht voor een leege maag. Ik bedoel hier niet de reclame-plaat van de ‘Jambon d'Ardennes’ of voor de ‘Pâté de Foie Marie’ en zelfs niet voor de ‘Bière de Lion’. Deze gastronomische specialiteiten vallen niet meer binnen de beschikkingsmogelijkheden van de interessenten van mijn reclameplaat. Aan de kazernes op verschillende plaatsen in de stad hangt een affiche, dat men niet kan ontzeggen zekere perspectieven te verschaffen. In het ovaal in het midden van het aanplakbiljet, is een jongeman in zorgelijk gepeins verzonken, hoewel zijn behoorlijk confectiepak dit niet schijnt te wettigen. Rondom dit ovaal ziet men verder een arabier op een kameel in de Sahara. Een schoone, eenigszins naakte arabische, draagt een kruik op het hoofd. Een groep palmen bij een oase volmaakt de tropische atmosfeer. Aan het hoofd van dit aanplakbiljet staat als opschrift: ‘Jeugdige vreemdelingen! Verkeert gij in moeilijkheden. Treedt in het Vreemdelingenlegioen.’ Vreemdelingenlegioen. Welk een staaltjes van collegiale toffe-jongensachtigheid heeft de groote P.C. Wren ons niet in zijn ‘Beau Geste’ verhaald. Heeft trouwens niet de groote regisseur Joseph von Sternberg met de sympathie van Marlene Dietrich voor zoo'n eenvoudigen légionnaire de harten aller romantische burgers veroverd. Het is wreed, zeer wreed, dat Franz Glienke deze idylle zoo hardhandig verstoort in zijn boek over het Vreemdelingenlegioen. De timmerman Franz Glienke staat na den wereldoorlog op de straten van Hamburg. Werkeloosheid en inflatie. De honger drijft hem over de grenzen van Nederland en België naar Frankrijk. Ruïnes en kerkhoven. De sneeuw jaagt door de flarden van zijn kleeren. Honger, straten zonder eind en honger. Het is nacht in Europa. Ook Glienke komt voor een werfbureau van het Vreemdelingenlegioen. Ook hij ziet den arabier op den kameel. Ook hij ziet de schoone, eenigszins naakte arabische met de kruik op het hoofd. Ook hij ziet de oase met palmen. Waarom zou hij niet in het Vreemdelingenlegioen treden? Waar hij ten minste te eten kan krijgen. Daarom maakt ook Glienke kennis met de lui- | |
[pagina 75]
| |
zen van Chateau d'If. Wetenschappelijk bestolen komt de legionnair in Afrika. In een danshuis wordt hij slachtoffer van de provocatie van een sergeant. De legionnair, die zich aan een meerdere vergrijpt, ook al slaat deze hem met een zweep en die bovendien nog poogt te ontvluchten, wordt gestraft met vier duizend drie honderd en tachtig dagen dwangarbeid, ook al heeft hij nog geen twee weken gediend. Glienke's boekGa naar voetnoot1) gaat door. Kort en gespannen volgen de hoofdstukken elkaar op. Dar-bel-Hamra. Sidi-Moussa. Sadisme en perversiteit. Adjudant Fabiani. Sergeant Cazé. De meest geraffineerde moordmethoden worden uitgedacht. Een dwangarbeider wordt gestraft. Adjudant Fabiani geeft het sein. Een tijl kokend water wordt boven het hoofd van den legionnair omgekeerd. Als een waanzinnige schreeuwend, vlucht het slachtoffer tot hij neervalt. De zaak is afgeloopen. Adjudant Fabiani glimlacht. De dokter constateert dysenterie als doodsoorzaak. Van den eenen sadist valt de legionnair in de handen van een anderen. Sergeant Pansard, Adjudant Marchand. De opvolger beheerscht de techniek nog gewetenloozer en meer volmaakt dan zijn voorganger. De verwording in de cel uit sexueele nood. Wandaad stapelt zich op wandaad. Bij tientallen sterven de dwangarbeiders. Drie dagen voor hun dood verspreiden zij reeds een lijkenlucht. Maar Frankrijk bouwt zijn Transsaharische spoorweg. Baron de Azemar drinkt champagne in het officierscasino. Aristide Briand praat in den Volkenbond over vrede en Pan-Europa. Tot eindelijk Albert Londres komt, de eerlijkste journalist van Frankrijk. ‘Dante heeft niets gezien’ is zijn felle aanklacht tegen de toestanden in het Vreemdelingenlegioen. Nu volgen gratieverleeningen. Ook Franz Glienke behoort tot de ‘gelukkigen’. Franz Glienke's boek over het Vreemdelingenlegioen is geen schoone literatuur. Men zou aanmerkingen kunnen maken op stijl en zinsbouw. Dit is juist. Doch wie feiten aan den lijve ondervindt, mag zich er niet boven stellen. Dit zou slechts clownerie zijn. Glienke is geen intellectueel en ook geen jongeman uit de betere kringen van een land, die in zijn vrijen tijd de literatuur beoefent. Het komt er niet op aan, hoe hij het zegt, maar wat hij zegt. En in welken vorm hij dit gegoten heeft, is volkomen van ondergeschikt belang. J. GANS |
|