Reportage en Documentatie
‘Le Café du Commerce’
GEEN roman, het moge een meesterwerk zijn, is ooit zoo poignant, zoo nijpend als een nuchtere, scherpgekozen opeenvolging van documenten; geen verhaal, hoe goed het ook verteld wordt, gaat zoo direct, een dolksteek naar het hart, als een duidelijke formuleering van de feiten. Bovendien is de hooggeroemde verbeelding der kunstenaars schuchter en onmachtig naast de werkelijkheid. Er gebeuren dagelijks in huis en buitenshuis dingen, welke men - als ze in een novelle stonden - als ‘onmogelijk’, als ‘overdreven’ zou verwerpen. Wanneer men in de dagbladen het eenig lezenswaardige, de gemengde berichten, trouw volgt, dan komt men daardoor op de hoogte van gebeurtenissen, dan vindt men daarin de beschrijving van situaties, zóó ongelooflijk, dat men er van duizelt. Niets is inderdaad onmogelijk. Wanneer men de gruwelijke details van den een of anderen crapuleuzen moord genoten heeft en men heeft gezegd: ‘dit is het eind der dingen: iets verschrikkelijkers is niet bestaanbaar, ja niet denkbaar’, - dan leest men drie dagen later van een nieuwen moord, waarbij vergeleken de vorige niets dan een bescheiden accidentje is.
De groote, vrijwel alles overheerschende voorliefde, voor documenten, met zorg gekozen, maar verder zoo droog, zoo zakelijk, zoo direct mogelijk, is te verklaren uit het feit dat ‘men’ - de intelligente ‘men’ die zulke stroomingen maakt - grondig beu is van alle belletrie, kleurloos en slap, onzeker en onwezenlijk naast de simpelste weergave der werkelijkheid. Op wie ook maar eenigszins op de hoogte is van wat er gebeurt - overal: in de stad en op het land; in de kroegen en in de alcoven - maken alle romans den indruk van kinderboeken. En de ‘verschrikkelijke’ dingen door Zola verteld, welke heele generaties hebben doen rillen van ontzetting, zijn onschuldige anecdoten, die slechts een zeer flauwe afspiegeling der realiteit geven. Zoodra men door de oppervlakte van het leven, door de schijn der respectabiliteit, heen dringt, komt men ook inééns in een liederlijkheid, een lafheid, een gemeenheid en een valschheid zonder grenzen en waartegenover onze terminologie te kort schiet. En ik spreek nu van ‘gewone’ menschen, gezeten burgers, fatsoenlijke buren. Het verschil tusschen een nette heer en een tuchthuisboef zit niet in een andere samenstelling der geesten en gemoederen, maar moet uitsluitend in het toeval gezocht worden. Iedereen is tot iederen misdaad in staat. En wanneer men sterft zonder ook maar het geringste veroordeelinkje, dan wil dat alléén zeggen, dat men geen gelegenheid heeft gekregen om zich, naar zijn aard, ‘uìt te leven’, óf dat men de politie te slim is af geweest. Het begrip ‘goede menschen’ is een kinderachtige fictie. Er zijn geen goede menschen en geen slechte. Er zijn menschen, die een kans krijgen en menschen, die
géén kans krijgen. Zij die géén kans krijgen, die al hun gemeenheden en laagheden hebben moeten opzouten, sterven omringd door de liefde van hun nabestaanden en de hoogachting der medeburgers. Zij, die een kans krijgen, komen in de gevangenis, of zij worden heel rijk. In elk geval zijn ze - wàt er ook met hen geschiede - beminnenswaardiger dan de farizeëers, die trots zijn op hun verschrompelde mogelijkheden en die hun lafheid deugd noemen.
De politieke romans zijn zeldzaam. Hetgeen eigentlijk verwonderlijk is. Want: welk een overrijke materie biedt de politiek voor den romancier! Maar wie durft deze stof aan? Wanneer men ook maar een tiende deel van het vuil, dat één verkiezingscampagne opwerpt, in een roman bewerkte, zou ieder lezer verschrikt uitroepen: ‘foei, wat een overdrijving!’
Wat Balzac, voor geen klein gerucht vervaard, van het politieke leven weergeeft, is nièts naast de werkelijkheid, welke ieder, die er wel eens iets mede te maken heeft gehad, zou kunnen waarnemen, indien hij oogen had om te zien en ooren om te hooren. Maar het zijn juist de oogen en de ooren die te kort schieten. Zij, die deze organen in goeden staat bezitten, binden zich oogkleppen voor en doen watjes in de gehoorgang, omdat de realiteit onaangelengd te straf voor hen is.
Geen romancier zou de stof, verwerkt in een boek van zakelijke documentatie als ‘Souvenirs en Enseignements d'une Expérience électorale’ door Georges Claude, de l'Institut (Nouvelle Librairie Nationale, Paris 1931), kunnen en durven gebruiken voor roman. En geen roman, hoe ‘realistisch’ ook, zou ooit zulk een diepen indruk kunnen maken als deze droge verzameling van feiten en gegevens.
De naam van Georges Claude is in de geheele wereld bekend als die van een der grootste wetenschappelijke technici van dezen tijd. Claude is de man, die vloeibare lucht voor industrieele doeleinden in onbeperkte hoeveelheden fabriceert, die volgens een eenvoudiger, goedkooper en nauwkeuriger werkend systeem dan dat van Haber de synthese van ammoniak bereikte; Claude is uit-