der Vlaamsche volksziel vormt, zóó zuiver en zóó volmaakt heeft uitgebeeld als Max Elskamp. Waar zooveel namaak-naïveteit ter markt komt, daar moeten wij wel duidelijk vaststellen, dat Henri Liebrecht gelijk had, toen hij bij Elskamp ‘la plus authentique naïveté’ herkende; de echte, zinrijke naïveteit, de naïveteit van Tijtgat, welke alleen het simpele volk en de zeer-beschaafden bereiken kunnen en waar de middenstand altijd verre van blijft.
De stille, verfijnde kluizenaar in zijn oude huis aan de België-lei te Antwerpen was dichter dan wie ook bij het hart des volks, omdat hij zich volkomen bevrijd had van de kinderlijke vooroordeelen der burgerlijke samenleving. Hij leefde daar, zijn lange leven lang, in het hart van Antwerpen, dat hij in al zijn werk verheerlijkte, zonder dat de Antwerpenaars, opgaande in geld verdienen en gokken, zijn bestaan vermoedden. Hij was de éénige echte Antwerpenaar, die de geheimen van verleden en heden van zijn Stad kende; die thuìs was in de volksbuurten en die alle legenden en alle historiën opnieuw doorleefd had.
Zijn poëzie, verzameld in verschillende importante bundels, is te zelfder tijd, zéér eenvoudig, soms op het stamelen af, en tot het ùiterste geraffineerd. Al lezende geeft men zich geen rekenschap van de subtiliteit van zijn vers, van de nauwkeurigheid waarmede de klank- en kleurwaarden van alle woorden tegen elkaar zijn afgewogen; maar bij nadere beschouwing zien de kenners, zij die weten hoe poëzie gemaakt wordt, welk een virtuositeit er noodig is om dit te bereiken, erkennen zij, welk een meesterhand hier aan den arbeid was.
Ik voor mij blijf zijn eerste boek: ‘La Louange de la Vie’, dat lang geleden bij de Mercure de France verscheen, zijn mooiste vinden. Daarna publiceerde hij nog ‘Enluminures’, ‘Sous les Tentes de l'Exode’, ‘Les Chansons désabusées’, ‘Délectations Moroses’, ‘Maya’, ‘Les Sept-Notre-Dame des plus beaux Métiers’, ‘Aegri Somnia’. Verder gaf hij zijn houtsnedenboek: ‘L'Alphabet de la Vierge’ en zijn uiterst curieuze folkloristische verhandeling ‘Le Jeu de Loto en Flandre’, eveneens - gelijk de meeste zijner bundels poëzie - door hem zelf rijk met houtsneden verlucht.
Van die houtsneden geldt volkomen, wat ik van zijn gedichten opmerkte. Zij zijn, ‘en même temps très artiste et très simple’. En ik heb dat wonderlijk mengsel van fin-de-siècle-aesthetisme en kinderlijke geloofsrust, bij géén kunstenaars, waar dan ook geboren en getogen, zóó boeiend en zóó ontroerend aangetroffen. Ik denk, dat het alléén kon ontstaan in het Vlaanderen van om en de bij 1900.
De katholieke letterkunde, de katholieke iconografie, heeft, noch in Nederland, noch elders, een lyrische verheerlijker van de H. Maagd, met zulk een verliefd en menschelijk accent als Elskamp, die niet moede wordt haar uit te beelden en op te sieren met lieve, nieuwe woorden of met een simpel spel van zwart-en-wit. ‘Il a eu comme livre de chevet le Juan de la Cruz et il s'est fait de la Vierge une Béatrice.’
De werkelijk belangrijke productie van Elskamp valt vóór den oorlog. De rampjaren bracht hij in Nederland door, waar hij, begrijpelijkerwijze, zich zeer ongelukkig voelde. Daarna trok hij zich meer en meer terug uit het leven. En hij eindigde in een sombere verstandsverbijstering, welke zijn stil en edel bestaan op al te tragische wijze afsloot.
Met Max Elskamp is een der allermerkwaardigste, een der mooiste en onaantastbaarste Vlamingen heen gegaan.
J. GRESHOFF