Afbeelding 1
zou zijn gekomen. Ik wijs er dan ook op, dat het voor de Nederlandsche verzamelingen zoo bijster belangrijk is contact te hebben met iemand, die, om met Multatuli te spreken, in den gordel van smaragd geen moeite spaart om ex-libris als het ware te delven. Want gemakkelijk is dit niet. Is het in ons kleine land vrij lastig na te gaan, waar de ontwerpers of eigenaars schuilen, in Indië is dit natuurlijk nog veel en veel moeilijker. Er zijn daar weliswaar meer afgebakende centra van cultuur, maar die liggen onderling weer vrij ver uiteen.
Met leedwezen vernam ik dan ook van den heer Wolthers de klacht, dat de personen, wier namen op de adressen-lijst van verzamelaars in dit tijdschrift zijn gepubliceerd, hem òf traag òf in het geheel niet antwoorden. Wèl nemen zij de door hem toegezonden boekmerken in ontvangst. Ik doe daarom een beroep op allen, die daartoe reden en gelegenheid hebben, om den heer Wolthers ter wille te zijn door hem in ruil voor de door hem afgestane ex-libris prompt andere te zenden. Juist ook door zijn uitlandigheid is hij eenigermate afhankelijk van de verzamelaars in Holland en het is aan dezen om dan met wat meer spontanëiteit medewerking te verleenen.
Het is mij voorts op dit oogenblik nog niet bekend, of een tentoonstelling van ex-libris in Batavia nog is doorgegaan. Destijds schreef hij mij, dat hij daartoe voorbereidingen trof en bij de opening een causerie zou ten beste geven. Bijzondere berichten over zijn bemoeiingen in Indië zullen door mij geregeld worden geboekstaafd.
*
Het wordt meer en meer gebruikelijk om op tentoonstellingen van literatuur, beeldende kunst, enz. ook het ex-libris een plaats in te ruimen. Zoo kunnen we hier gedenken, dat op de in Arnhem in het begin van November 1931 gehouden tentoonstelling ‘Beter drukwerk’ door verschillende drukkerijen ook ex-libris ter bezichtiging waren neergelegd evenals dit het geval is geweest op een soortgelijke expositie, verleden jaar in Rotterdam gehouden.
Vervolgens hebben de Nieuwe Toonkamers voor Kunstnijverheid te Rotterdam werk tentoongesteld voor leden van De Trekvogels van 24 October-10 November 1931. Behalve sieraden, houtplastiek, aardewerk, leer-, weef- en Egyptisch vlechtwerk en batiks waren hier ook ex-libris van mej. A.J.W. Bieruma Oosting te zien.
Ten slotte is op 11, 12 en 13 November 1931 te Utrecht in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen een tentoonstelling georganiseerd van Friesche kunst (beeldende kunsten, literatuur, enz.). Deze expositie, welke is geopend door den Burgemeester van Utrecht, is uitgegaan van een commissie van drie, gevormd uit de besturen der drie Friesche vereenigingen, aldaar, J. Boersma voor het Selskip ‘Fryslân’, voorzitter, A. Kool voor de krite ‘it Heitelân’ van het Kristlik Frysk Selskip, penningmeester en H. Tj. Piebenga, voor het Frysk Studinteselskip ‘Radbod’, secretaris. Ik acht het passend, den leiders mijn hulde te brengen voor hun zienswijze, dat het ex-libris hier niet mocht ontbreken; te eerder omdat wegens de veelzijdigheid der Friesche cultuur naar beperking moest worden gestreefd.
Ex-libris werden tentoongesteld van de dames R.M. Wichers Wierdsma en A.J.W. Bieruma Oosting, beiden stammend uit Friesche patriciërsgeslachten.
Ik meen in herinnering te mogen brengen, dat destijds Wybo Meyer in De Groene Amsterdammer (28 Augustus 1928) onder den titel ‘Stille Pracht’ opgetogen schreef over verschillende boekmerken van de talentvolle kunstenares Wichers Wierdsma en wel naar aanleiding van mijn artikel over haar werk in Den Gulden Winckel (April 1928). ‘Stille pracht’ aldus Wybo Meyer ‘noemde ik het hier boven. Een juister definitie zou ik werkelijk niet weten te geven. Stille pracht is dit werk om heel zijn wezen, om de verdeeling van het zwart-en-wit, om den stijl, om zijn rijke eenvoud. Niets méér dan de simpele,