Kroniek van het proza
Oude romantiek en nieuwe zakelijkheid
C. en M. Scharten-Antink, Het Wonder Liefde. - Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1931.
Menno ter Braak, Hampton Court. - Rotterdam, Nijgh en van Ditmar, 1931.
EEN vreemd en voor den buitenstaander lichtelijk verwarrend verschijnsel is het, dat in onze hedendaagsche letterkunde oud en nieuw zoo dicht naast elkander liggen. Sinds het meerendeel der jongeren stevig gearriveerd is geraakt, bemerkt men van hun front weinig anders dan een eindelooze reeks in elkander vloeiende onderlinge schermutselingen, waarvoor geen sterveling behalve de betrokken partijen zich interesseert. Van een geestelijke beweging, die zich met eenige scherpte afteekent tegen den traditioneelen achtergrond van den tijd, is in hun werk nagenoeg niets te bespeuren. Als de ouderen leveren zij jaarlijks hun kwantum bedrukt papier en het is niet zoo gemakkelijk uit de staâg aangroeiende massa het noodzakelijke te lichten en af te zonderen van het overbodige, te meer waar dit laatste aan beide zijden van de frontlijn in zeer sterke mate overweegt, zoodat men soms zelfs bijna geneigd is te vergeten, dat alleen een kunstwerk welks innerlijke noodzakelijkheid ons van de eerste bladzijde af aan aanspreekt, het waard is dien naam te dragen en dat alle romans, novellen en gedichten, die ons hiervan niet overtuigen, al werden zij ook op een technisch volmaakte wijze tot stand gebracht, niet anders dan maakwerk mogen heeten.
Noch van dezen jongsten roman van het echtpaar Scharten noch van het debuut van Menno ter Braak voelt men de innerlijke noodzakelijkheid. Uit verscheidene hoofde overigens, zooals wij zoo dadelijk zullen zien.
Het echtpaar Scharten heeft de oude romantiek geëntameerd: het wonder der liefde. De schurk, die ten naaste bij een engel blijkt, verlieft zich in de schoone en welhaast vermoorde onschuld van een medegevangene. Naar alle zijden loopt, zooals dat in dit soort intrigues behoort, het noodlot er de kantjes af.
Ziehier eenige staaltjes, die een inzicht geven in de sfeer van het geheel: ‘Den ganschen kerkdienst zaten zij in elkaars blikken gevangen en als er geknield moest worden of weer opgestaan, waren zij de laatsten, die het merkten. Paolin voelde zijn kop gloeien en zijn hart tintelen van vreugde. Ook Rosa's oogen gloeiden in haar bleek gezicht ... Zag zij zoo bleek van het gevangenisleven of van overmeesterdheid?’ Een volgend maal wordt het nog erger. Paolin, die eerst moeite had niet hardop te vloeken van vreugde, gaat nu stampen als een paard, dat men te lang laat wachten. Hij geeft een trap tegen de bank, ‘dat die kantelde en bolderend weer terug botste, 't geen in de schemergrauwe, stille kerk een opschudding gaf, die hem op twee dagen celstraf te staan kwam.’ Dat alles, omdat Rosa ‘vanuit haar ingetogen houding even haar lachend gezicht hem toeknikte.’ Van zuidelijke harstochten gesproken! Doch nu pas treedt het wonder der liefde in volle werking: ‘Hij kreeg de cel der laatste maal, en tot zijn vreugde, al was het de slechtste. Want hij sliep als in een hemel onder de meterhoogte R, die hij in den wand boven zijn krib had gegrift.’ En ten slotte nog dit klein entrefillet uit de correspondentie der gelieven:
‘Rosa als je eruit komt, wacht op mij. Je bent van mij. Paolin.’
Natuurlijk geschreven behalve met een ‘stompje potlood’ en op ‘een snipper grauw papier’ ‘met de ruige, onregelmatige hanepooten van wie maar schaarsche malen in zijn leven een schrijftuig voert.’ Een als antwoord ‘weinig woorden in een mooi handschrift, dat zeker niet het hare was’:
‘Groeten van Rosa. Het is goed.’
Wrijft u de oogen uit en bedenkt, dat het negentienhonderd een en dertig is, waarin dit boek verscheen; wrijft uw oogen dubbel uit, want reeds de verbijsterende omslagteekening van Hahn jr. moet u met de dateering geheel in de war hebben gebracht.
Moeten wij onder de vlag der algemeen-menschelijkheid nu waarlijk deze ruim 250 bladzijden romantische rhetoriek nog tot ons nemen zonder ons bitter en diep te schamen over twee onzer belangrijkste schrijvers, die ons niets beters te geven hebben dan dit? Wij kunnen het niet; en ook de schoone sprokkels, die wij vonden hier en daar, geven ons niet de vrijheid van dit pijnlijk oordeel af te zien.
* * *
De nieuwe zakelijkheid, die Ter Braak's debuut als romanschrijver inluidt, demonstreert zich reeds terstond aan de omslagteekening van Hans-Detlev Vos. Zij stelt de hoofdpersoon Andreas Laan voor, zittend op het groene grasveld bij Hampton Court aan een rond tafeltje, dat als ge er opmerkzaam