Het Nederlandsche ex-libris
XXIII. Van en voor Vrouwen
Eén oogopslag, één handdruk ... en de wereld gaat voor u open. Ge kunt vele dagen aaneen in den nevel der troosteloosheid hebben rondgeloopen, doof voor woorden van opbeuring van vrienden en verwanten om opeens den hemel te zien opklaren en die eene snaar van het gemoed te voelen aangeraakt door het wonder. Dan is er de stemming van poëtisch leven, waarin we met Van Eeden prevelen: ‘ik heb de witte waterlelie lief’. Nu wordt het onbegrijpelijke begrepen, het ongeloofelijke aangenomen, het onverbrekelijke opnieuw geëerbiedigd en gekoesterd. Dan is het om te juichen met Boutens:
En wat ik onbewijsbaar dacht
En onuitsprekelijk verbeurd
Breekt spraakloos uit en bloeit en geurt
Als witte rozen in den nacht.
Hoe, zal men mijmeren, vereenigt gij zulk een ontboezeming met de strekking van deze kroniek? Wel, ook in een ex-libris kan men het wonder beleven, kan men plotseling staan voor een openbaring. De kunst vermag hierin evenzeer te ontroeren als in een schilderij. Het intieme karakter van het ex-libris weeft dan daarenboven een band, welke meestal een liefde voor het leven is. Het gaat ook bij deze kleine stukken van grafische kunst niet om het onderwerp, maar om de wijze van behandeling. Want hóe talloos de nog niet gebruikte motieven ook zouden zijn, grooter is het aantal der nog niet gevolgde wijzen van uitbeelding. En al zouden zelfs alle onderwerpen in deze kunst reeds een plaats hebben gevonden, toch zullen alle nog te teekenen boekmerken met een oud beeld nieuw zijn, alle eeuwen door, wanneer de kunstenaars dit met hún stijl den nieuwen vorm verleenen.
Hoe is het dan eigenlijk mogelijk, dat iemand, die voor zich een ex-libris wil laten ontwerpen, tobt over een motief! Neem slechts een symbool van schoonheid; dit toch zullen velen zich wenschen. Ziet om u heen, in het dagelijksch leven, in de natuur. Het is alles één rijkdom van verbeeldingen. Een houding, een gebaar, een gestalte ... Ik zie een zilverreiger, die, den kop omhoog, den snavel richt in den geluidloozen sterrennacht, die donker zich spiegelt in het water. Hoe schoon zou een Verstijnen dit in beeld kunnen brengen, het zilverwit van den reiger tegen het fluweel van de duisternis.
Ik herhaal daarom: ook in ex-libris kan men het wonder beleven, het mysterie van de natuur, de magische werking van de kunst en wie dit eenmaal mocht ondervinden, neemt die beminnelijke stukjes grafiek telkens opnieuw ter hand om met ontroering te ervaren, dat een verzameling veredelt en gelukkig stemt. Zij brengt poëtisch leven en geeft troost in den dagelijkschen arbeid.
Geldt al hetgeen ik zooeven zei met betrekking tot de keuze van onderwerpen ook voor ex-libris van de vrouw? Wij zullen het nagaan. Op het gebied van ex-libris heeft zij steeds vrij veel van zich doen spreken, ook in de vorige eeuwen. Norna Labouchère liet zelfs in 1895 bij George Bell and Sons te Londen een geillustreerd handboek voor verzamelaars verschijnen, getiteld Ladies' Bookplates en het eerste, gedateerde Nederlandsche ex-libris behoorde, gelijk ik nog eens in herinnering wil brengen, aan een vrouw toe, Anna van der Aa (1597). Een foto van een oorspronkelijken afdruk van dit oud-Hollandsche boekmerk is in mijn bezit.
Het is niet mogelijk na te gaan hoeveel Nederlandsche vrouwen vóór 1880 een ex-libris in gebruik hebben gehad. Moge er later een onderscheid zijn geweest in de soort van voorstelling, door mannen en door vrouwen voor hun boekmerk verkozen, in de 17de en 18de eeuw waren de ex-libris nagenoeg uitsluitend van heraldischen aard. Daar bovendien de naam meestal niet erin werd vermeld, zullen de stukken uit dien tijd ongetwijfeld veeleer moeten worden beschouwd als familiestukken, die mèt de bibliotheek, na het overlijden van het hoofd van het gezin, overgingen op den oudsten zoon. Het waarmerken van de boeken met zulk een eigendomsbewijs zal daarbij dan wel eens in onbruik zijn geraakt.
Ongetwijfeld zullen méér vrouwen een eigen ex-libris hebben gebezigd dan alleen die, wier namen ons bekend zijn geworden, zijnde Pieternella Winninx (17de eeuw) en Gravin Geertruida van Randwijck (begin 19de eeuw).
Later, ik bedoel nu ongeveer een halve eeuw geleden, toonden de vrouwen voorkeur voor bepaalde motieven en emblemen, voor bloemen, interieurs, het beeld van een lezend meisje en meer in dien geest. Thans is, hoewel dergelijke onderwerpen bij haar toch nog wel met een zekere voorliefde voorkomen, het onderscheid wat vervaagd. Gewis moet dit worden toegeschreven aan de plaats, welke de vrouw in het maatschappelijk leven is gaan innemen. Zelfs kunnen we nu een