gebundeld zijn onder de titels: Hollandsche letterkunde en Hollandsche belletrie.
Maar nu is er nog een kant aan dezen bijzonderen geest. In De Nieuwe Gids van October 1893 vindt men 12 kinderversjes van Chap onder den titel Krabbeltjes.
Chap is de naam, waarmee van Deventer, ook in den familiekring, genoemd werd en nu is het wel heel merkwaardig, dat deze man, die als leeraar geen leven heeft gehad, omdat de leerlingen hem om zijn uiterlijk sarden, toch zooveel van kinderen is blijven houden, dat hij voor hen - al zijn het dan kleineren - zijn Krabbeltjes heeft geschreven.
Deze hooge geest heeft zich kunnen inleven in de gedachtenwereld van kleine kinderen en zoo zijn alleraardigste versjes kunnen schrijven.
Toevallig kwam ons, pas na zijn dood, een boekje in handen, getiteld: Krabbeltjes van Oom Chap, voor zijn zeventigsten verjaardag gedrukt in opdracht van zijn neven en nichten, om bewaard te blijven voor hun kinderen, 1 Juli 1930.
Voorop een teekening van G.W. Dijsselhoff en als voorprent in het boek een illustratie van denzelfden kunstenaar bij het gedicht Stadsgezicht, even kinderlijk gevoeld als het gedichtje zelf.
Behalve de 12 in De Nieuwe Gids gepubliceerde verzen zijn in dit boek nog 22 andere krabbeltjes opgenomen, verschillende uit lateren tijd en sommige blijkbaar in Indië gemaakt of uit Indische herinnering ontstaan.
Eén aardig versje moge hier volgen, omdat de Krabbeltjes van Chap zeker waard zijn verder bekend te worden dan alleen bij zijn neven en nichten.
Kinderpartij
Weet je, als Rietje jarig is
En zij kleedt zich net en frisch,
En zij is niet stout geweest, -
Dan viert heel de wereld feest.
Knechts en meiden zingen schel;
Maatje zwaait de tafelbel,
En papaatjen, ook niet dom,
Slaat met lust den turkschen trom.
Neefjes, nichtjes, alle gaar,
Dansen zingend door elkaar;
Oompjes, ja, en tantes saam,
Kijken lachend door het raam.
En de kindren van de straat
Komen vragen, hoe 't je gaat;
Gaan zich warmen bij den haard,
Drinken wijn en eten taart.
Ook de burgemeester komt,
Met zijn kat, die altijd bromt,
En die zet een hoogen rug,
En vangt muizen, net en vlug.
Als de zaken lustig gaan,
Kijk, dan kom ik zelf ook aan,
Met een mooie groote pop,
En een doosje witten drop.
Is dit niet een allerliefst gedicht en uit den kinderlijken geest geschreven?
H.v.H.