Avant-Garde van het Fransche Tooneel
Alfred Savoir, La fuite en avant trois comédies d'avant-garde. ed. de la Nouvelle Revue Française.
IN een periode van inzinking valt het velen moeilijk te beseffen, wanneer het moment gekomen is om het gelamenteer te staken en de blijde zekerheid van een opleving te erkennen; daarentegen was het in der tijd makkelijk genoeg te constateeren, dat de oorlog het verval had gebracht van de groote bloei van het Parijsche theaterleven.
De psychologische comedies van de Curel en de Porto Riche, het zuiver dramatische werk van Bataille, Bernstein en - eenigszins anders georiënteerend - Donnay, de blijspelen van de Flers en Caillavet, van Guitry, Tristan Bernard en Courteline, om ons tot de meesters in hun genre te beperken, hadden het Europeesche tooneel beheerscht. Na den oorlog hadden deze stemmen hun vertrouwden klank verloren. Bernstein wist zich te handhaven dank zij zijn voortreffelijk vakmanschap, zijn groot regisseurstalent en het uitstekende ensemble dat hem diende; toch onderging ook hij een inzinking, waaruit hij zich eerst, ik meen in 1922, met ‘la Galerie de glace’ heeft kunnen losmaken. Ook Guitry schreef geregeld door, maar heeft toch zijn eerste groote successen als: ‘La prise de Bergen op Zoom’ en ‘Veilleur de nuit’ nooit kunnen overtreffen. De Flers vond een nieuwen medewerker in de Croisset en beleefde met hem nog twee groote successen aan ‘le Retour’ en ‘les Vignes du Seigneur’. Toch had de Fransche mentaliteit andere vertolkers noodig om in het tooneel dier dagen een getrouw spiegelbeeld te kunnen vinden.
Het waren weinig luidruchtige stemmen, die de aandacht gingen vragen: Jean Sarment met zijn poëtische, weemoedige ‘Pêcheur d'ombres’, Jean Jacques Bernard met zijn théâtre du silence, met feller en sensueeler geluid de begaafde en zeer jeugdige Nathanson, Géraldy en Denys Amiel met hun burgerlijke comedies, die een lichter en berustender toon hadden dan hun steviger en meer theatrale voorgangers. Wat deze allen kenmerkt, hun gezamenlijke reactie op de ontnuchterende oorlog, is hun afkeer van het theatrale effect, de geijkte techniek, maar ook een stille toon, een vermoeide in zich zelf gekeerdheid, die overwonnen moest worden, voor dit geslacht met zuiverheid als winst zijn vlucht kon nemen.
Apart van hen stond en staat nog Jules Romains, de koele en soms zelfs kille schepper van Knock en monsieur de Trouhadec, die ook hevig kon losbranden in ‘le Dictateur’.
Het meest verwant aan diens cerebralen hartstocht is misschien nog Alfred Savoir, die in deze periode met den vlotten Verneuil een nieuwe steunpilaar uitmaakte van het boulevardtooneel.
Het succes dat Savoir had met zijn blijspelen: ‘La huitième femme de Barbebleue’, ‘Banco’, ‘Ce que femme veut’ en ‘la Grand'duchesse et le garçon d'étage’ was onmiskenbaar. Vele qualiteiten heeft hij met de blijspelschrijvers van de groote periode gemeen, maar toch blijkt bij hem juist sterk, hoeveel er in den geest veranderd is. De techniek is dezelfde, de dialoog even brillant, maar de toon is anders. Wel heeft hij het onverwachte, het verrassende van de Flers en de jonge Guitry, maar wat bij de ouderen natuurlijk opwelde, is bij hem bruusk en cerebraal, hij mist het van zelf sprekende, het onbekommerde, de gratie en de charme. Hij is minder tegemoetkomend, hooghartiger, geeft zich moeilijker en is daarom misschien boeiender als persoonlijkheid. Zijn later werk bevestigt het vermoeden, dat hij iets achter houdt, dat er nog iets is, dat hij niet wil prijs geven.
Terwijl door de inzinking heen Savoir de roem van de Fransche geest hoog hield, werd de nieuwe stem van de avant-garde steeds sterker. De boulevard gaf zich graag gewonnen, er viel trouwens weinig tegenover te stellen, reeds gevestigde reputaties werden wakker geschud en pasten zich aan en voor men het wist, zaten we weer midden in de nieuwe bloei. Want waarlijk, als men de tooneelproducten der laatste jaren nagaat, moet men een rijken oogst constateeren.
Wel is de voorlooper J.J. Bernard langzamerhand tot volkomen stilte vervallen, maar Sarment schiep een omvangrijk oeuvre, waarin hij zijn zeer persoonlijken toon wist te bewaren en te consolideeren en ten minste twee stukken schreef: ‘As - tu du coeur?’ en ‘Leopold le bien aimé’, die zijn beroemden ‘Pêcheur d'ombres’ zeker evenaren.
Een fijn, dichterlijk talent ontplooide zich in Marcel Achard, schrijver van ‘Voulez-vous jouer avec moâ’ en ‘la Vie est belle’, om eenige te noemen, die ook in zijn laatste werken ‘la belle Marinière’ en ‘Jean de la lune’ verwantschap toont met Sarment.
Een opmerkelijke figuur is Gantillon, schrijver van ‘Maya’ en ‘Départs’. De burgerlijke of psychologische comedie - hoe men het noemen wil, in ieder geval een soort, dat zich onderscheidt