en voortijdig paradijs, dat van alle kanten omsloten is door een mist van tranen en bloed. De tijd voor vredige, moralistische droomerijen is nog niet aangebroken. En wie meent, dat het goede zich als een hoorn des overvloeds voordoet in onze huidige samenleving dwaalt; dwaalt meer dan met menschelijk verantwoordelijkheidsgevoel overeen te brengen is.
Maurits de Vries opent voor ons de poorten der hel. En wij beseffen, dat zij niet gelegen zijn aan gene zijde des levens, waar geen sterveling van weet, maar dat zij opengaan overal te midden van deze onze alledaagsche werkelijkheid, wanneer wij, blinden in der blinden land, maar oogen hebben om te zien. Geen van kunstige vlammen (waaraan men zich niet branden kan!) omspeelde bioscoop-reclame zijn deze poorten, maar harde, naakte, huiveringwekkende realiteit, die geen onzer, hoe moreel hoogstaand hij zich ook wanen mag, wordt bespaard.
Er ligt een moraal in ‘De man zonder moraal’, die wellicht wat verder gaat en wat meer omvattend is dan de gebruikelijke en die daarom niet dadelijk een ieders opmerkzaamheid tot zich trekken zal; maar wie het geluk heeft haar te ontdekken, zal zich tegenover anderen niet al te spoedig meer durven beroepen op zijn moraal, waarmede dan op zijn best gemeend wordt een zeker normen complex, dat men zich zelf als ethische persoonlijkheid tot ideaal heeft gesteld.
O zeker, deze moreele terughoudendheid kan een zeer gevaarlijke manie worden, zoodra zij haar karakter van protest verliest en in een dan gevaarlijk dicht het farizeïsme naderende quasi moreele, doch in wezen volslagen libertijnsche levenshouding ontaardt, maar, zoolang zij zich als protest te handhaven weet, mag zij niet onthouden worden aan een tijd, die, kort na een cultuurkatastrophe van den eersten rang als wij in den wereld-oorlog beleefden, al weder zoo vredig (maar misdadig vredig!) aan het inslapen is met haar oude, door en door versleten en in elkaar geflanste moraal, die feitelijk slechts één groot excuus voor eigen zwakheden en wandaden is. Een protest tegen deze moraal zijn de boeken van Maurits de Vries en in het bijzonder zijn jongste werk ‘De man zonder moraal’, dat zich bezig houdt met de chantage. En wij kunnen het best gebruiken dit protest; wij hebben het noodig als brood, nog vandaag!
Datgene, waarin deze schrijver zich van de moralistische auteurs onderscheidt is, dat hij onze samenleving, en daarmede haar moraal, langs haar negatieve zijde te benaderen poogt. De uitgeworpenen, de verstootenen, ‘deze onbekende slachtoffers, die iedere gemeenschap behoeft voor haar groei’, naar hij het zelf in een karakteristiek van zijn werk heeft uitgedrukt, vormen het onderwerp voor elk zijner romans.
Voor hem is de daad niet een volkomen te verklaren resultaat van psycho-physische werkingen. Hij ziet in haar een element van volstrekte onverklaarbaarheid en dit brengt hem er toe zijn scheppende aandacht te schenken juist aan hen, die door een dergelijke onverklaarbare daad (of dadenreeks) ten opzichte der gestandaardiseerde samenleving zijn geïsoleerd en juist daardoor weer als het ware zelf standaard-typen geworden zijn, op wie de zwakkeren ‘onbewust zijn afgestemd.’ Deze worsteling van de samenleving met het menschen-‘materiaal’, dat zij als ‘onverteerbaar’ van zich afstoot - en waarin de geweldige problemen der misdadigheid besloten liggen -, vormt het hoofd-thema van dezen schrijver. Zoowel zijn eerste als zijn jongste roman leveren daarvan het doorslaand bewijs.
Wij herhalen het: Maurits de Vries' oeuvre is geen allemanskost; doch het staat hemelsbreed af van allerhande hedendaagsche prikkel-lectuur, die ons onder den dekmantel der letterkunde wordt aangeboden en die het bij zoovelen, naar het schijnt, dreigt te bederven voor de ernst van hen, die meenen, dat zij sommige dingen niet verzwijgen mogen, die verzwegen plegen te zijn.
ROEL HOUWINK