Letterkundig Leven in Frankrijk
IK herinner mij niet ooit voor dezen een zoo kalme winter in de Parijsche uitgeverswereld te hebben beleefd. Er verschijnen natuurlijk nog vrij veel boeken; maar toch veel minder dan andere jaren en het schijnt, dat de successchrijvers de kat uit den boom kijken en gunstiger tijden afwachten. Het is beter om géén boek te publiceeren, dan om een boek de wereld in te sturen, dat door de omstandigheden niet het maximum van rendement geeft. Toch overdrijft men de gevolgen der crisis ten zeerste. Ik sprak dezer dagen met een van de drie of vier groote uitgevers te Parijs. Hij bekende grif, dat de handel in dure edities vrijwel geheel stil ligt. Maar het ‘gewone goed’ loopt niet veel minder dan verleden jaar om denzelfden tijd. Toch is een langzame, maar geregelde vermindering van het debiet te constateeren. De reden zoekt men in den prijs. Vandaar de neiging om goedkooper te gaan produceeren. Het schijnt, dat zelfs de uitgever Abin Michel, die indertijd een van de heftigste voorstanders van het boek van achttien frank was, bekeerd is en thans, met tal van zijn collega's, wenscht te komen tot het boek van tien frank. Men heeft reeds den boekhandel geconsulteerd. In die kringen is men algemeen de meening toegedaan, dat prijsverlaging noodzakelijk is. Men rekent er op bij de standaardprijs van tien frank, dus bij kleinere commissie per exemplaar, grootere bedrijfswinst te kunnen maken door het opvoeren van den omzet.
Zonder een profeet te zijn, kan men zeggen, dat het goedkoope boek in Frankrijk binnen afzienbaren tijd ter markt zal komen. Hier is niets tegen. Alleen vrees ik, dat de technische uitvoering er ten zeerste onder zal lijden. Voor achttien frank kregen wij dikwijls al een infecte druk op ondeugdelijk, weinig duurzaam papier. Wat zal men ons dan voor tien frank gaan voorzetten? Het gevolg is natuurlijk, dat men weer meer prijs zal gaan stellen op exemplaren op beter papier, op de z.g. ‘grands papiers’. En vanzelf zal daardoor een herleving van de markt der bibliophilie het gevolg zijn.
Wat zijn de groote boeken van het seizoen? De Prix-Goncourt van dit jaar is gegeven aan een goed boek: ‘Malaisie’ door Henri Fauconnier (Ed. Stock, Paris 1930). Let wel: een goed boek, een boek van voldoende litterair gehalte, waarin de tropische atmosfeer suggestief aanwezig is, maar géén bijzonder boek, geen meesterwerk. Een boek, dat zich overigens aangenaam laat lezen en dat voor Hollandsche liefhebbers aan te bevelen is. Het eerste honderdduizendtal is reeds verkocht. En Stock is een degelijke, door en door fatsoendelijke firma: daar zijn de duizenden werkelijk duizenden en niet, met het klassiek woord van Bourdet ‘des vrais milles de cinq cent’.
Bij denzelfden uitgever: ‘Opium, journal d'une désintoxication’ door Jean Cocteau. Alle qualiteiten van Cocteau zijn hierin aanwezig, maar óók zijn onuitstaanbare tics, zijn kinderachtige coquetteriën; zijn subtiliteiten, die tenslotte niet zoo heel erg subtiel zijn. Toch is er in dit boek hier en daar een accent van oprechtheid, haast malgré lui, dat treft; dat te meer treft, waar Cocteau ons in dat opzicht nooit heeft verwend. In elk geval een curieus boek, dat ons misschien prikkelt en ergert, maar ons niet onverschillig laat. Enkele teekeningen, welke de uitgave sieren, behooren tot de beste, die ik van Cocteau ken. Enkele andere tot de slechtste.
De N.R.F. (Ed. Gaston Gallimard) geeft als meest opvallende noviteit een nieuw boek van Paul Véry, wiens ‘Pont-Egaré’ verleden jaar zoo bijzonder opviel. Deze roman heet: ‘Danse à l'Ombre’, en is zeer ongelijk. Dat Véry een schrijver met onvermoedbare mogelijkheden is, blijkt overduidelijk. Het boek bevat passages, welke in één woord voortreffelijk zijn, naast stukken (vooral tegen het einde), die ons vervelen. Het is echter zeker, dat Véry een van de weinige jonge schrijvers is, dien wij moeten volgen. En wanneer wij ‘Pont-Egaré’ gelezen hebben, moeten wij ‘Danse à l'Ombre’ eveneens consulteeren.
Ja, zelfs kunnen wij gerust kennis nemen van ‘Le Testament de Basel Crookes’, een detectieveroman, welken hij tusschen zijn eigentlijke werk door schreef voor zijn vermaak en om der wille van de lieve duiten.
Een merkwaardige verschijning is ook Georges Limbour, van wien Gallimard een bundel met verhalen publiceerde: ‘L'Illustre Cheval Blanc’. Dan moet ik in de serie met ‘La Gerbe’ (N.R.F.) signaleeren de definitieve welverzorgde editie van