Den Gulden Winckel. Jaargang 30
(1931)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Een modern BlokboekWELLICHT is het woord ‘blokboek’ een te weidsche betiteling voor de uitgaveGa naar voetnoot*), welke de Ver. tot bevordering der Grafische Kunst het licht deed zien van een gansch in hout gesneden boekwerkje, waarvoor een gedicht van A. Roland Holst ‘De Vagebond’ door Fokko Mees in een blok hout werd gestoken, gelijk dit geschiedde met de oude Donaten en Armenbijbels uit den tijd der Incunabelen. Daarbij sneed Eekman een illustratie voor het linker blad, zoodat beide pagina's opengeslagen een geheel vormen. Het werkje werd in 100 ex. gedrukt op de eigen handpers van S.H. de Roos. Behalve tekst en titelpagina (waarvoor Eekman weer een vignet maakte) sneed Fokko Mees een daar achter liggende colophon, met een meesterlijk gestoken sluit-vignet er onder, en bovendien nog het m.i. minder geslaagde omslagmotief, hetwelk door middel van den lithografischen steen tot een geheel vel werd samengesteld en afgedrukt. Het binnenwerk werd met een bijkans voor-historische zorg eenzijdig gedrukt op het mooiste Keizerlijk Japansch dat men zich denken kan. De druk zelf is uitmuntend. De fijnste details der houtblokken zijn volkomen gaaf en ‘open’ gebleven, omdat de inkt nergens te vet en juist in de goede samenstelling werd opgebracht. Daardoor bleef het zwart overal ‘levend’. Wie een weinig ervaring heeft op dit gebied, weet dat slechts weinig drukkers daar het juiste gevoel voor bezitten. Buiten den arbeid der samenstellers om ware wellicht één bedenking te maken. En wel deze: of de uitgave in een geornamenteerd omslag + 16 pagina's papier aan een simpel gedichtje - het beslaat in Holst's bundel Ex Tenebris Mundi nog geen halve vierkante decimeter - niet een al te groote pretentie en nadrukkelijkheid geeft. Maar het zij verre van mij dit uitgaafje - waarvan men slechts wenschen kan dat het spoedig navolging moge vinden (er kan dan met hier gebleken optische bezwaren rekening worden gehouden) - zwaarwichtig of zakelijk-scherpzinnig te gaan critiseeren. Evenmin wil ik thans de, hoewel zeer redelijke, vraag stellen wàt hier belangrijker werd: de illustratie of de inhoud van het gedicht; evenmin of een ‘vertaling’ van een vers in de vormen der beeldende kunst mogelijk of wenschelijk is. Eekman vond, naar het mij wil voorkomen, inDe Houtsnede van N. Eekman
de illustratie van dit gedicht een opgave naar zijn hart. Deze vagebond, de minnaar van het woordelooze lied van den wind, de metgezel van de vogels en de sterren, wiens vaderland overal en nergens is, hij lijkt geheel een wezen naar den aard van Eekman's levend en geïnspireerd werk, dat hoe menigmaal het ook inzinkingen of weifelingen toont en de vorm plastisch zwak is - des vagebonds voeten gaan b.v. in hun ongemotiveerd gedraaiden stand elk een tegenovergestelde richting uit; en slechts wanneer een dergelijke vormverwaarloozing of op z'n best: bewuste vormverandering, winst aan expressieve kracht brengt, lijkt ze acceptabel - nooit onverschillig laat. Dat komt omdat in Eekman's werk, altijd vol fantasie en gespannenheid, de inhoud nooit geofferd wordt aan den z.g. aesthetischen vorm, zooals bij zoovelen in het te snel verkregen resultaat van het hedendaagsche zwart-wit. Compositair is dit blad niet sterk. Men herinnert zich onmiddellijk veel belangrijker prenten van Eekman, zoowel in houtsnede als droogenaald techniek. Wat zwart en witverdeeling betreft - men geve er zich echter rekenschap van dat dit slechts één, zij het een belangrijke (want principieele!) voorwaarde is - hebben beide snijders elkander goed begrepen en aangevuld, | |
[pagina 31]
| |
De door Fokko Mees in hout gesneden tekst
want beider blokken hebben vrijwel dezelfde toonwaarde behouden. Fokko Mees bevestigt zich ook hier weer als een meesterlijk snijder. Nog onlangs viel dit te constateeren in een zeer gravure-achtige illustratie voor den roman ‘De Twee Broeders’ van Albers (uitg. Brusse). Een karakteristieke houtsnede-letter te maken is eigenlijk een volkomen nieuwe opgave voor dezen tijd. Dijsselhof probeerde het en kreeg natuurlijk door de hem eigen beheersching van het procédé een volkomen gaaf resultaat, maar zonder het speciale karakter van het snijden. André van der Vossen ontwierp eenige jaren geleden een houtsnede-alphabet voor Joh. Enschedé en Zonen, waarin de karakteristiek inderdaad beter benaderd werd. Deze letters van Fokko Mees - ze werden weliswaar met een gansch ander doel gemaakt dan de gegoten letters van Van der Vossen - zijn de beste die men tot nu toe zag. En wel in de eerste plaats omdat ze resultaat zijn van een zuiver begrip. Het zijn dan ook geen geteekende lettervormen, waaromheen het wit is weggepeuterd, zooals de oude blokboeken uit de 15e eeuw te zien geven. Bij Mees is door het kantig en scherp weggestoken wit het zwart van het letterbeeld over gebleven. Als bezwaar zou men kunnen aanvoeren dat de letters te groot zijn - ook in hun verhouding tot de illustratie - en het ontbreken van soms onvoldoende witruimte tusschen de regels de leesbaarheid niet ten goede komt. In dit opzicht is de colophon beter. Ervaring blijkt bij dergelijke opgaven steeds een onontbeerlijk hulpmiddel. Men zou dan ook van Mees een heel blokboekje, b.v. met gedichten, willen zien en dan in een beperkte oplage op de handpers gedrukt. Een waar fortuintje zou dat kunnen zijn voor bibliofielen en minnaars van het schoone boek! A. VAN DER BOOM |
|