dàt lijkt mij het beste woord; en zelfbevestiging hebben wij noodig om te blijven leven. Het is heusch toch al zoo moeilijk om aan te nemen, dat onze korte aanwezigheid op aarde eenigen zin en eenig nut zou kunnen hebben. Wij moeten zoo nu en dan eens ons zelf bemoedigend op de schouder kunnen kloppen en met een, warme intonatie kunnen zeggen: ‘zie je nu wel, ouwe jongen, dat je toch niet heelemààl niets bent.’
Wanneer gij het toch ijdelheid gelieft te noemen, dan is dat mij ook goed. Ik schrijf dus voor mijn plezier en uit ijdelheid. Ik schrijf omdat het tot nog toe de éénige manier is, waarop ik voor mezelf mijn voorloopig verblijf alhier min of meer aannemelijk, althans plausibel kan maken.
Ik schrijf óók, omdat ik het niet laten kan.
Is het een aangeboren kwaal; of een slechte gewoonte langzamerhand gekweekt? Ik voor mij geloof, dat het een oorspronkelijke neiging is, niet bijtijds onderdrukt, die zich nu voor goed in me vastgezet heeft en een onuitroeibare tic werd. Ik geloof niet, dat ik er mij voor moet schamen, maar het is toch ook geen reden tot hoovaardij. Het verschijnsel komt - zelden, goddank - in de beste families voor en men kan er oud mee worden. Maar het zou mij toch - ik meld u dit in vertrouwen - aan het hart gaan, wanneer bleek, dat een van mijn zoons er ook mee behept was.
Ik schrijf, omdat ik het niet laten kan. Vindt gij ook niet, dat uit deze bekentenis een zwakheid spreekt? Juist het onberedeneerde van deze drift, het maniakale, heeft mij zoo dikwijls gehinderd. Men moet zich toch, als men wil, deze gewoonte kunnen àfwennen; gelijk men zich met eenige zelfbeheersching, het gebruik van sterken drank, sigaren en koffie kan ontzeggen. Ik heb de proef meer dan eens genomen. En, helaas, immer zonder eenig succes. Na korten of langen tijd begon ik tòch weer - c'était plus fort que moi - mijn wit papier met mysterieuze teekenen, letters genoemd, te versieren, Het doet mij pijn het te moeten erkennen.
Als ik schrijf, denk ik daarbij niet aan publicatie. Soms werk ik moeilijk, en andere keer vlot; soms vecht ik met weerstanden, dan weer schiet ik met opgewektheid vooruit; maar altijd vindt mijn arbeid haar doel en haar belooning in zich zelf. Wanneer het laatste woord neergezet is, gaat de affaire me verder niet aan. Het werk is dan ‘kopij’ geworden. Publicatie is een zaak, welke ten hoogste eenig secundair of tertiair belang kan hebben. Men wenscht de verspreiding van het geschrift om er eenige bekende en onbekende vrienden - als men die heeft! - een genoegen mede te doen en om, zoo mogelijk, eenige klinkende belooningen op te strijken, daar men behalve schrijven ook eten en wonen moet.
Ik kan mij, al zou ik het nòg zoo graag willen, niet indenken in den geestestoestand van een man die uren per dag zit te schrijven om aan een bont stelletje medeburgers, waarvan hij bijna niemand persoonlijk kent, mede te deelen, hoe zij eigentlijk zouden moeten denken en doen, hoe zij zouden moeten leven en sterven. Als men nu spreekt van ijdelheid, dàt noem ik ijdelheid. Het is ijdelheid van de ergste soort om te meenen, dat de denkwijze van één mensch een maatstaf of een dwingend voorbeeld voor andere menschen zou kunnen zijn.
Wanneer ik lees, hoe een mijnheer X. uit Bloemendaal of een mijnheer Y. uit Spekholzerheide beweert, dat de poëzie zóó moet zijn en niet anders; dat het goèd is om zóó te handelen en slecht om het anders te doen; dat men zijn bestaan aldus moet indeelen en dat men het verknoeit, wanneer men een andere schikking prefereert; dan heb ik altijd een neiging om verschrikkelijk en schel te gaan lachen van bittere pret. Is het niet grappig en zielig tegelijk, dat een saksische holroller de wereld door tralies begrensd gelooft? En zoo zitten nu de heeren X en Y ook maar zoet in hun kooitje en pikken een hennepzaadje en fluiten altijd hetzelfde loopje, hetzelfde prachtig authentieksaksische loopje, het loopje waar ze beroemd door zijn geworden. En omdat zij altijd hetzelfde loopje fluiten, worden zij ten zeerste bewonderd door de kenners en liefhebbers van holrollers. Kijk eens, zeggen die, welk een éénheid in dat leven, welk een consequentie, welk een standvastigheid, welk een nobele trouw aan, jaar en jaar uit, hetzelfde piedewiedewiet.
Ja, mijn waarde heer enquêteur, op den dag dat een kanarie, beu van zijn lied, gaat blaffen, vallen er dooden.
Maar ik dwaal af op het gebied der zoölogie ...
Waarom ik schrijf? Bijvoorbeeld: om mijn brood te verdienen. Waarom niet? Il n'y a pas de sots métiers. De gekken zijn nièt zij die schrijven, maar zij, die altijd maar weer die praatjes voor de vaak, met welbehagen, aanhooren. Kantteekeningen bij de Groote Politiek; waarom niet? Zij die de politiek maken, begrijpen er zelf de finesses meestal niet van; hoe zou dan een lezer zijn hoofdartikelenschrijver kunnen controleeren? Beschrijvingen van gebeurtenisjes en festiviteiten van beperkt belang welke, rijkelijk besausd met couleur locale, als wereldevenementen opgediend worden; kunstbeschouwingen ten gebruike van den gaanden en komenden man ...
Alles wat men maar wenscht en betaalt, is hier te verkrijgen. Mundus vult decipi en ik moet bekennen, hoe het mij nog nooit een minuut gewetenswroeging bezorgd heeft, dat ik van mijn jonge jaren af, con amore, heb medegedaan aan