- zelfs daar waar hij zeer spontaan lijkt - bedachtzaam werkt en goed overlegde analysen en synthesen maakt. Wat nu den roman aangaat: de Hollandsche romancier laat, veel meer dan de Fransche, zich maar onbezorgd gaan. Hij vraagt zich veel minder af welke litteraire of moreele bedoelingen hem leiden. Hij interesseert zich daar niet bijster voor. Philosophisch inzicht heeft hij minder dan de Franschman. Nu kan die Hollandsche romanschrijver wel een fijn kunstenaar zijn en een goede uitbeelder van menschen, maar van zijn romans, die niet een bewuste levensbeschouwing of kunstopvatting tot basis hebben, zal niet een grooten algemeene invloed uitgaan, een invloed als er uitgaat van de Fransche romanciers, die de kunst of de maatschappij in een bepaalde richting willen sturen.
De goede Fransche romanschrijvers zijn, naast scheppers van menschen, moralisten. Zij zijn strijders voor een ideaal. Ook de vroegere waren dat. Dit ideaal was, bij een Flaubert, allereerst litterair, bij een Zola, litterair en maatschappelijk, bij een France, een Barrès, maatschappelijk vooral.
De romanschrijvers van deze eeuw wenschen misschien nog minder dan hun voorgangers, alléén uitbeelders van menschen te zijn. Zij leggen hun levensbeschouwing of hun kunstbeschouwing of beide in hun verhaal en zij verduidelijken dikwijls hun bedoelingen nog in ander werk: in critieken, in dagboeken, in jeugdherinneringen, in bekentenissen.’
Aan het slot van haar artikel komt schr. tot de volgende conclusies:
‘Zoo zou men kunnen zeggen, dat de grenzen van den Franschen roman zijn verwijd en dat hij gekregen heeft een ongekende diepte. Hij laat zien schakeeringen in de menschelijke ziel, waarvan niemand zich was bewust geworden en die we zonder hem niet zouden kennen. Want hij mag dan den' invloed hebben ondergaan van de moderne psychologie, aan den anderen kant schenkt hij die psychologie een schat van nieuwe gegevens.
En niet alleen onbekende gebieden der ziel onderzoekt hij, maar de zeden van allerlei volken doet hij leven. In dit nieuwe werk spelen Italianen en Spanjaarden, Engelschen en Amerikanen, Duitschers en Amerikanen, Marokkanen en Algerijnen - en wie al niet - mee.
Al gaat echter de roman dieper en al wordt zijn gebied grooter, de romanschrijvers hebben, veel meer dan vroeger, de overtuiging van hun betrekkelijke machteloosheid. Wat weten wij eigenlijk van de menschen en van de motieven, die hen doen handelen? Men vergelijke deze meening eens met die van de naturalisten, die geloofden met onfeilbare juistheid te kunnen ontleden. De schrijver van heden is nederiger en onbevooroordeelder dan zijn voorgangers. Hij wil zich baseeren, niet op een vooruit in elkaar gezet systeem, alléén op zijn eigen ondervinding.
Die behoefte om zelf te ondervinden drijft hem van het eene experiment naar het andere. Een niet te stillen levenshonger heeft hij, die toch ten slotte iets als levenszatheid wordt. ‘A quoi bon?’, die wrange vraag van vroeger lijkt bij velen van heden terug te komen, bij hen, die door geen systeem en geen godsdienst meer worden gestut.
We zien dan deze zeer bewuste kunstenaars naar een uitweg zoeken. Romains bouwt maar weer een systeem op. Hoe zal Gide evolueeren? Wij vragen ons af of hij nog niet eens terug zal keeren tot het geloof van zijn jeugd. - Larbaud schijnt in een encyclopedische kennis en in altruïsme geluk te willen vinden. Montherlant, die begrijpt, dat hij, na alles genoten te hebben van het leven, wat te genieten was, op wat voor manier ook, tot een stabieler levenshouding moet komen, heeft misschien het scherpst van allen, het tragische van deze moderne levens-ontleders en levens-genieters geformuleerd: ‘Chercher en sachant que le problème est insoluble, servir en souriant de ce qu'on sert; se vaincre, sans but et sans profit; écrire dans la conviction profonde que son oeuvre n'a pas d'importance; connaître, comprendre, et supporter, en ayant toujours devant l'esprit l'inutilité douloureuse d'avoir raison: il faut pourtant que je m'apprenne à trouver là de quoi prendre mes hauteurs et me soutenir au delà de moi-même’.’