De taalschutters
WANNEER men het ongeluk heeft om geest en talent te missen en men brandt van de intieme begeerte om, al publiceerende, roem en muntstukken te oogsten, dan werpt men zich, naar het klassieke voorbeeld van den ridiculen kwant Abel Hermant, op de grammatica. Dan treedt men op als superfrik; dan geeft men zich de schijn van redder van taal en letteren; dan laat men zich door de inferieure frikken en de eenvoudige burgers, die van toeten noch blazen weten, bewonderen als de Groote Ingewijde in de Subtiele Geheimenissen van de Nederlandsche Taal. Dat trucje is heel goed opgegaan toen Charivarius het voor het eerst probeerde. Inderdaad gelukte het hem om met zijn machteloos gepeuter, met ijverig zoeken naar spijkers op laag water, zich een faam te verwerven. Deze positie en deze vermaardheid beletten een zekeren Haje om des nachts de rust van lichaam en ziel te vinden. Ook hij hunkerde naar de openbaarheid en ook hij miste ten eenemale geest en vindingskracht. De Methode-Charivarius bracht hem uitkomst. Hij bestudeerde zijn handboekjes nog eens duchtig en kocht een dozijn blauwe potlooden. Verder speculeerde hij, niet zonder succes, op de afwezigheid van verantwoordelijkheidsgevoel bij sommige redacties.
Zoo zijn wij den taalschutter Haje rijker geworden in de toch al zoo rijke collectie afschuwwekkende publicisten. Charivarius moge al een platte geest zijn, hij weet des ondanks toch in zijn optreden vrijwel heer te blijven. Deze kunst nu verstaat Haje volkomen niet. Hij heeft van nature een toon, welke het meest voorkomt onder handelsreizigers van gering allooi; en hij is ervaren in een soort grapjasserij, welke ik vroeger wel aantrof bij opgeschoten schoolkameraden, waar niemand mee om wilde gaan. Het zachtste is hij te karakteriseeren als ‘vlerk’.
Welk een mentaliteit moeten menschen als dit onedele span hebben! Stel u voor, dat men zich tot levenstaak kiest om de vergrijpen tegen de grammatica, de verschrijvingen en de stilistische onzuiverheden van ieder die in Nederland de pen voert, al of niet van beroepsleuke commentaren voorzien, te signaleeren! Zonder dat iemand het hun gevraagd heeft, zonder dat zij er iemand een plezier mee doen of een dienst mee bewijzen, kijken ze avond aan avond het huiswerk van een vrijwel onbeperkt aantal vlugschrijvers na! Deze seniele bezigheid zou niemand hinderen, wanneer zij de resultaten ervan niet, met een maniakale hardnekkigheid, openbaar maakten. Maar zij doen dat wèl, week aan week, krijgen de lezers van de Groene Amsterdammer hun botheid, breed geëtaleerd, onder het oog. En voor menschen zonder veel onderscheidingsvermogen is de publicatie van al die pedante muggenzifterij een gevaar, zooals deze voor een man met gezond verstand een ergernis is. Er is maar één troost: dat in de praktijk de nutteloosheid van dit bedrijf overduidelijk gebleken is.
De heer Charivarius is nu al meer dan tien jaren daverend leuk zonder dat het iets ‘helpt’. Het aantal vergrijpen tegen de sacrosancte grammatica, het aantal der uitdrukkingen, welke hem, zonder reden, niet bevallen, wordt met den dag grooter. Denk echter niet, dat dit verschijnsel den heeren mishaagt. Integendeel. Nu worden zij, roependen in de woestijn, martelaren des geloofs, hetgeen ten allen tijde een zeer begeerde positie is geweest.
Noch Charivarius onmachtige aardigheden, noch Haje's gebrek aan beschaving en opvoedingkunnen verhinderen, dat wij spreken en schrijven zooals WIJ willen en niet zooals zij het ons in hun waanwijze eigengereidheid voorschrijven. Wanneer ik, op een gegeven oogenblik, zou meenen, dat b.v. het woord ‘grootstad’ precies weergaf, wat ik wilde zeggen, dat het rhythmisch en volgens de waarde van klank en kleur, nauwkeurig in mijn volzin paste, dan zou ik dat woord niet alleen gebruiken, maar ik zou het met genoegen gebruiken, met welbehagen en in het bewustzijn van een goede daad gedaan te hebben.
Waar men tegen moet protesteeren, is natuurlijk in de eerste plaats tegen de toon van die betweters, maar verder tegen de systematische taalverarming, welke zij in de hand werken, doordat zij trachten taalverrijking te verhinderen. Waarom zouden wij géén germanismen, gallicismen en anglicismen gebruiken, wanneer dat in onzen kraam te pas komt? Zelfs de door de frikken goedgekeurde taal wemelt ervan. Haje gaf zelf een lijstje: bijdrage, tijdschrift, wereldberoemd, doelmatig, etc. Deze woorden zijn overgegaan in ons dagelijksch taalgebruik. Maar daarin nog méér nieuwe combinaties opnemen mag volstrekt niet! Men vraagt zich alleen maar af waar dan de grens is? De mummies komen aan met het schijnargument dat er ‘goed-nederlandsche’ woorden zìjn. Wat zou dat? Dan maakt men er nog een paar bij, die over X jaar (sneller dan C. & H. denken) ook goed-Nederlandsch zullen zijn, en die de voorraad rijker en dus het taalgebruik gemakkelijker, den volzin leniger zullen maken. Men heeft heel dikwijls te weinig materiaal, nooit te veel. Hoe meer afwisseling, des te boeiender, kleuriger een taal. Is begeestering hetzelfde als geestdrift? Best. Dan gebruik ik den eenen keer eens den eersten, een anderen den tweeden term, al naar het mijn oog en oor het