doen in Domburg, geef me nou 'ns wat goeie lectuur mee, zoo van die boeken, waar je in het gewone doen niet toe komt, omdat ze te dik zijn. De litteratoren hebben het dikwijls over Mme Bovary en Salambo, dat moet wat bijzonders zijn. Kan 'n gewoon mensch daar door heen komen? Ik heb er nu den tijd voor! Ook las ik over Les faux Monnayeurs, dat moet ook nogal lijvig zijn, of geef 'ns een stuk of tien deeltjes van Proust?’
Wie gaat er naar zijn boekhandelaar met de openhartige bekentenis, dat hij 4 weken met vrouw en kinderen gaat zitten gapen op de Veluwe en wel wat wil hebben voor de luttele uren, dat hij niet gaapt en in de glas-verandah van het pension naar de regen moet zitten kijken? Deswege zou hij wel Tantalus, of Merijntje Gijzen of de Jordaan of de Bandeloozen of de Zondaar willen meenemen, opdat hij na 'n paar uurtjes lectuur weer naar hartelust zinnestreelend kan gapen.
Wie gaat er naar zijn trouwen geestelijken raadsman, den alwetenden boekhandelaar en verklaart triumfantelijk, dat hij lekker alle aardsche zorgen zal vergeten, in Harzburg of Mittenwald of Freudenstadt of Engelberg en wel wat mee wil hebben ter overdenking, waarna hij ‘De Nieuwe Mensch’ van Havelaar of Spengler's ‘Untergang des Abendlandes’ in 'n papier naar huis draagt en onder zijn schoone ondergoed stopt?
Reizen was vroeger een geestelijke verfrissching. Goethe en Heine verdiepten hun geest er door. Over het algemeen is het reizen tegenwoordig niet veel anders dan gapen, luieren en bruinbranden.
Bestaat nog die geestelijke intensieve belangstelling, waarmee Schaepman zijn Aya Sofia schreef en Kuyper zijn Om de Oude Wereldzee? Wie wil nog inderdaad volk met sagen, legenden en gebruiken van de bezochte streken grondig leeren kennen? Wiens historische en folkloristische neus snuift dieper dan wat Baedecker en Grieben te inhaleeren geven?
Men vindt alles kant en klaar. Per autobus wordt men in kudden getransporteerd naar wat men gezien moet hebben, de gids ‘legt uit’, de tijd is met ervaring zorgvuldig ingedeeld en men ‘is er geweest’ en heeft zijn ‘indruk’. Den volgenden dag met een funiculaire naar boven geheschen bezoekt men de hoogste toppen met het beroemde vet-besterde uitzicht, een kiekje van een boer met een ossewagen of een muilezel en de geestelijk verworven schatten draagt men op prentbriefkaarten of zelf gekodakte plaatjes naar huis toe ter vertooning aan vrienden en magen, die het ergens anders ‘heerlijk’ hebben gehad met hetzelfde prentjesresultaat.
Het volgend jaar moet 'n ander plekje in Europa het ontgelden, niet meer het oude, want ‘daar waren we al’ en het was wel mooi, maar niets voor ‘een tweede keer’.
Laten zij, die dus reizen met de geesteshouding van den bioscoopbezoeker, voor wie het genot ligt in de veelvuldige afwisseling der beelden, zenuwachtig en gejaagd hun programma afdoen, toch zullen zij soms behoefte hebben om de nerveuse reisjacht aan te wakkeren. Ook zij vinden bij den boekhandelaar het narcoticum in den vorm van een of andere avonturenroman, gepeperd met de onverwachtste wendingen.
Het hangt van den individueelen smaak af of men Alma de Mea of Querido, van Lidth de Jeude of Spengler, Veterman of Ludwig, Wallace of Ivans, Corsari of Shakespeare mee op reis neemt. Maar wie loopt op weg naar het reisbureau ook bij den boekhandelaar aan?
WOUTER SMIDS