De duizend gulden's prijs
Het reeds in D.G.W. van Mei vermelde gerucht, dat de ‘Aanmoedigingsprijs’ van f 1000. - te vergeven door de Commissie voor Schoone Letteren van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde toegekend zou worden aan Antoon Coolen, is inmiddels een feit geworden.
Uit het verslag dier commissie, uitgebracht door Mej. Elisabeth Zernike in de vergadering der Maatschappij op 11 Juni te Leiden gehouden, blijkt, dat in zake de poëzie deze commissie advies had ingewonnen van de heeren J.W.F. Werumeus Buning en M. Nijhoff, doch dat naar hun oordeel geen der in 1929 verschenen verzenbundels aanspraak kon maken op een prijs.
Van het proza kwamen in aanmerking Hart zonder Land van Helman; Mario Ferraro's ijdele liefde van Fabricius en Het Donkere Licht van Coolen.
Geleid door de volgende overwegingen werd de prijs toegekend aan Antoon Coolen.
‘Temidden van de vele romans, die zij (de commissie voor Sch. L.) dit jaar gekeurd heeft, viel het boek van Antoon Coolen op door zijn ongekunstelden en warmen toon. Coolen schrijft met groote liefde voor het land, waarin zijn verhaal speelt en met een waarlijk zuiver beeldend vermogen. Zoo is deze roman allereerst geworden een bewogen weergave door de seizoenen heen van het landschap - de Brabantsche Peel - en van het binnenhuis der menschen, die bij dien grond behooren. De menschen zelf zijn in dat landschap en dat interieur vaak heel goed gezien, maar als karakters missen ze eenheid en zijn daardoor niet overtuigend. Op zijn best heeft Coolen typen geteekend, geen individuen. Ook is het menschelijk gebeuren, de gang van het verhaal, volstrekt onoorspronkelijk. Toch draagt de commissie dit boek gaarne ter bekroning voor, om zijn niet geringe verdienste van goed en warm, soms zelfs zeer knap te zijn geschreven, en om zijn onvergetelijke uitbeelding van het landschap. Ze spreekt de hoop uit, dat de schrijver, door dezen prijs aangemoedigd en geen van zijn goede eigenschappen verliezende, zijn liefdevolle aandacht meer en meer zal wijden aan de personen, die zijn boeken de noodige stuwkracht zullen geven.’