wij ons in moeizame systemen van onze werkelijkheid vormen, pleegt, eer het zijn voltooiïng gevonden heeft, reeds weder door de rustelooze fantasie des kunstenaars doorbroken en wellicht voor een goed deel opgegeven te zijn.
Zoo geschiedde eveneens in dit geval. Wij behoeven overigens Aletrino zelf maar te noemen, die de gebieden van het pathologische met zulk een bewonderenswaardige klaarheid van blik doorvorschte en voor wie het feit van zijn op deze onderzoekingen gegrond werk toen reeds de volkomen rechtvaardiging was van de juistheid zijner inzichten op dit gebied, om de waarschijnlijkheid althans aan te toonen van de genoemde verhouding tusschen de - natuurlijk volwaardige! - artistieke verbeelding en de theoretische bezinning. Toch heeft het jaren geduurd tot deze in wezen rationalistische scheiding tusschen het normale en het pathologische in het menschelijk zieleleven als algemeen aesthetisch kriterium voorgoed weggevallen is. Tot in de oorlogsjaren duiken nog telkens beschouwingen op, die steunen op deze onderscheiding of ertoe terug te brengen zijn. En nog altijd zweeft zij, zooals zich uit de discussies van het publiek ten aanzien van zoogenaamde ‘ziekelijke’ boeken vernemen laat, dreigend boven ons in de lucht.
Van Walschap's roman echter ontneemt thans metterdaad aan deze theorieën hun laatste bestaansmogelijkheid. Men behoeft slechts naar zijn boek te verwijzen om de meening als zou het psycho-pathologische onvatbaar zijn om tot een smettelooze schoonheid te worden verbeeld te schande te maken. Een schoonheid, die niet (dat bedoelen wij met ‘smetteloos’ hier allerminst!) alleen maar mooi en onberispelijk aan de buitenzijde is, doch die de gansche werkelijkheid van ons mensch-zijn ten volle in zich draagt.
Want dit is de roem van een verhaal als dat van Adelaïde, dat het de oude spreuk van het ‘nil humane’ erbarmend ook over het rijk der daemonen heeft uitgestrekt. De uitbreiding, die op deze wijze onze ‘normale’ werkelijkheid erlangt, moge misschien vooralsnog in onze uiterst relativistischen tijd een onzekere blijven en tot vele sceptische tegenbewegingen leiden, die het daemonische weder zullen trachten terug te bannen in het onderbewuste, waar het zoo lang en bijna geheel vergeten gesluimerd heeft, het werk van Walschap is er, om ons te behoeden voor een terugval tot bekrompen, rationalistische eenzijdigheid. De barrières, die overal - hoe dikwijls niet louter gemakshalve - tusschen het psychisch-normale en pathologische staan opgericht, heeft deze roman met een enkelen slag geveld. Niet als een geesel Gods zien wij den waanzin, noch alleen maar als een zeer beklagenswaardige ziekte, doch als de hellepoort der bloedeigen werkelijkheid, waaraan wel geen onzer ganschelijk vermag voorbij te gaan.
‘Adelaïde’ behelst niet de psychologische ontrafeling van een pathologisch geval, is geen, in aesthetische vormen verkleede, leergang in psychopathologie; het geeft niet anders dan binnen het smalle kader van een onooglijk provincieplaatsje met zijn verveling, burenruzies en epidemischen achterklap het levensverhaal van een vrouw, die niet opgewassen is tegen de kracht, waarmede bloed en ziel elkander in haar lichaam bekampen. Om deze strijd, die in elke nieuwe situatie, waarin het lot haar stelt, met hartstochtelijker woede losbreekt, werd dit boek geschreven.
En is het tenslotte de eenige reden niet, waarom het - n'en déplaise onze vriend Greshoff - mogelijk is te schrijven: de eeuwige tweestrijd binnen 's lichaams beslotenheid tusschen bloed en ziel? ... Welk ‘genoegen’, zoo ge wilt, zou de schoonheid ons bieden, ware het niet, dat zij ons toestond één duizelingwekkend oogenblik te ervaren hun onvertroebelden samenklank zonder dat de vaart der muziek ons gebrekkig speeltuig hoonend aan gruizels slaat?
Binnen de sobere beslotenheid van dit proza werd uit ellende en verscheurdheid deze hooge samenklank tot stand gebracht. Daarom is de roman van Gerard Walschap, zij moge zijn eersteling zijn of niet, geworden tot een klein, gaaf meesterwerk, zooals er slechts zeer weinige, helaas, te vinden zijn in onze hedendaagsche, over-productieve litteratuur.
ROEL HOUWINK