Den Gulden Winckel. Jaargang 28
(1929)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 324]
| |
Het Nederlandsche ex-librisXVI. TentoonstellingenIN mijn vorig artikelGa naar voetnoot*) maakte ik terloops melding van de in Mei 1929 gehouden vijfde jaarlijksche tentoonstelling van The Bookplate Association International in het Los Angeles Museum in Californië. Men heeft mij, doordat mijn relaties met Amerika nog jong waren, te laat van deze tentoonstelling verwittigd om de medewerking van alle Nederlandsche kunstenaars te vragen. Het Nederlandsche ex-libris was dus niet op behoorlijke wijze vertegenwoordigd. Maar er is in het verre westen iets voorgevallen, dat voor de reputatie van ons ex-libris in den vreemde buitengewoon gunstig is. Men weet, dat het met die reputatie tot voor korten tijd treurig was gesteld. Voor de beste ets, de beste kopergravure, de beste houtsnede en voor de beste teekening in welke andere techniek dan ook waren prijzen uitgeloofd. Is het niet streelend voor ons nationaal eergevoel, dat, terwijl niet minder dan zeventien landen op deze expositie hadden ingezonden, de zoogenaamde Dr.-Egerton-Crispin-prijs werd toegekend aan een Nederlander en wel aan Anton Pieck voor het ex-libris, dat hij voor zichzelf in hout sneed? Het is bovendien opmerkelijk, dat dit jaar voor het eerst een prijs toeviel aan ... een Amerikaan! En wel aan Rockwell Kent voor een inderdaad zeer sterk staal van expressieve teekenkunst. Voorts verwierf Prof. R.N. Roland Holst een eervolle vermelding met zijn ex-libris voor P.H. Burgers en G.P.L. Hilhorst met zijn boekmerk voor J.H. Sommer. Dat aan twéé Nederlanders een eervolle vermelding werd toegekend moet worden toegeschreven aan de rubriceering van den heer Hilhorst onder Java. Op beider werk komen wij later terug. Zoo gaan wij dus thans de goede richting uit. Het is mijn vaste overtuiging, dat Nederland zeer goed voor den dag zou komen bij algemeener deelnemen. Daarom hoop ik, dat bij de volgende gelegenheid op ruime schaal wordt ingezonden. Men is in Amerika actief, vooruitstrevend op dit gebied en behept met zin voor het moderne, voor den goeden modernen stijl. Laten wij onze heerlijke grafische kunst hoog houden, ook in het buitenland. Het ex-libris, een fijn document van die kunst, is zulk een uitnemend handelbaar intermediair om het beeldend vermogen van ons volk met al zijn grafische accenten en idiomen in den vreemde te verkondigen. Het is een dierbaar specimen, een klare klank van onze lijnen-muziek.
* * *
Uit briefwisseling is mij gebleken, dat omtrent verschillende bijzonderheden gaarne eens iets wordt vernomen en het veelkleurig karakter van dit artikel moet hoofdzakelijk aan het voldoen aan dien wensch worden toegeschreven. Hoewel ik destijds reeds aangaf, op welke plaats het ex-libris in een boek moet worden gehecht, vormt deze aangelegenheid toch wel een punt, dat een nadere bespreking wettigt. Voor mij staat het vast, dat een ex-libris allereerst dient tot versiering van een boek; de bescherming van dit eigendom tegen diefstal is een zaak van secundaire orde. Velen, die halsstarrig zich kanten tegen het uitleenen van een boek, voeren nochtans een ex-libris. Dit wijst op een behoefte aan verfraaiïng en wellicht ook op zucht, zij het onbewust, den familienaam voor het nageslacht te bewaren. In de manier van gebruik geeft de persoonlijke opvatting den doorslag. Zij, die de idee van versiering huldigen, zullen in den regel een merk voeren, dat decoratieve werking bezit. Maar dan moet nauwkeurig worden overwogen op welke plaats het moet worden geplakt. Die plaats kan niet altijd zijn de binnenzijde van den band, want indien het schutblad gebrocheerd is, verdwijnt het effect zoowel van dat blad als van het ex-libris. Slechts bij uitzondering zou, dank zij eene schoone toevalligheid, harmonie bestaan. Is het ex-libris klein, dan kan het worden gehecht op de titelpagina. In dit opzicht bestaan geen starre geschreven wetten, alleen de ongeschreven aesthetische wetten, welke bij de daad, het gebaar, worden geboren, toegepast en dus in het leven worden geroepen door persoonlijken smaak en persoonlijk inzicht. Zij, die het ex-libris slechts beschouwen als verweermiddel tegen diefstal, zijn allicht iets roekeloozer in het bestemmen van de plaats, waar het moet spreken. Doch bij het volgen van welk richtsnoer van de hier besprokene dan ook, is het uitgesloten, dat de zucht zal ontstaan meer dan één ex-libris te willen bezitten. Toch bestaat de mogelijkheid, dat men gaarne van meer dan één kunstenaar een ontwerp bezit; wordt men daarbij door richtingen van schoonheid en stijl geleid, dan zullen we dit niet laken. In het algemeen moet men van keuze van den kunstenaar, wien men een opdracht voor het teekenen van een | |
[pagina 325]
| |
Afbeelding no. 1
Afbeelding no. 2
boekmerk verleent, een gewetenszaak maken. Ieder, die dit ernstig gevoelt en dus iets van zichzelf in het eigendomskeur wil doen overgaan, openlijk of bedekt, zal niet geneigd zijn spoedig wederom een ex-libris te laten ontwerpen. In het buitenland hebben velen meer dan één ex-libris, velen, die een slechts mager bibliotheekje bezitten ... Het is ook een kenmerk van deze tijden, waarin snelverkeer de behoefte aan afwisseling en vernieuwing krampachtig versterkt. Het ondergáán van dien geest, het passief zich doen meedeinen op die enerveerend bewegende golven schijnt winstgevend voor de ontwerpers. Maar vergeet niet, dat die veeltalligheid anderen afschrikt. Velen zullen terugdeinzen voor het voeren van een ex-libris, omdat zij de gevolgen zien: een rage, een eind zonder eind. En het strookt niet met het typisch rustige van deze gedraging: een eigen merk te bezitten, dat in een bepaalden en gaandeweg geijkten vorm bekend is. Van de twee beschreven methoden is die, waarbij het boekmerk binnen op den omslag wordt geplakt, toch wel de oudste, de origineele. Daardoor komt het sterkst tot uiting, dat het boek gewaarmerkt is. In het andere geval schijnt het alsof het een illustratie van het boek is. En is het wel geoorloofd het daartoe te verheffen? Het bulletin bimestriel van Februari 1929 der Belgische ex-libris-vereeniging A.B.C.D.E. bevat het volgende bericht; ‘On nous signale une utilisation nouvelle de l' ex-libris. Les frères Cuvelier en ont trouvé une application heureuse en imprimant des clichés d' ex-libris sur des livres reliés de toiles mates, ce qui forme une décoration extérieure du livre intéressante et personnelle au possesseur.’ We zouden deze mededeeling glimlachend kunnen beantwoorden met: ‘l' histoire se répète!’ Want op deze wijze van gebruik is het ex-libris weer een super-libros geworden en we weten, dat dit destijds verdween door de kostbaarheid van behandeling. Ook de Cuvelier-methode zal dus wel een unicum blijven en althans beschoren zijn aan den enkeling. Van een vernuftige vondst is voor wie de historie kent, geen sprake. En nog deze vraag: vereenzelvigt de eigenaar zijn ex-libris niet te veel met een product, dat niet uit zijn handen is voortgekomen? Zooeven sprak ik over het voeren van meer dan één ex-libris. De Belgische bibliofiel Jules Grosfils verzamelt alle Belgische boeken en liet voor zijn bibliotheek ex-libris ontwerpen door alle kunstenaars, die de werken, welke hij bezit, hebben geïllustreerd. Hij plakt dan in elk boek het uit grafisch oogpunt bijbehoorend ex-libris. Hieraan liggen een fijne gedachte en goede smaak ten grondslag en hij vormt zich dusdoende, hoewel met aanzienlijke materiëele offers, een bibliotheek in grooten stijl.
* * *
Velen begeeren een ex-libris, waarin zij iets van eigen wezen terugvinden, alzoo een boekmerk met | |
[pagina 326]
| |
Afbeelding no. 3
Afbeelding no. 4
psychologische straling. Meent men, dat men daarin den eigenaar zal herkennen? In den regel is die spiegel niet bijster zuiver, want naar hetgeen de teekenaar uit den mond van den opdrachtgever verneemt, stelt hij de orde in en hij tracht dan elementen te ontdekken, die hij in de lijn kan uitdrukken. En wie is niet geneigd te ... poseeren tegenover den fotograaf? De volmaakte toestand zou zijn, dat de teekenaar den opdrachtgever intiem kende. De kunstenaar, bezield met gave tot opmerken en psychologischen aanleg, geeft uit eigen visie een beeld van het innerlijk, gestalte aan het kenmerk van het persoonlijke. Zoo heeft de Belg Henri Meunier in verschillende exlibris een psychologische uitdrukking verwerkt in het motief. Maar dit zijn uitzonderingen. Toch zal zulk een ex-libris, knap dus in het spiritueele, steeds voldoening wekken. Dat de voorstelling van beteekenis is wordt reeds bewezen door het gebaar, waarmee men een ex-libris bekijkt. Men leest den naam en verbindt daarmede oogenblikkelijk en werktuigelijk de voorstelling in sterke wisselwerking. Er is een fijn spel van wegen en overwegen, nauw bespeurbaar en zuiver innerlijk in den beschouwer, die in zijn geest ziet doemen en doomen, vaag, soms helder, dan weer verbleekend, de figuur van den eigenaar, zijn zin voor schoonheid, muziek, zijn in-zich-gekeerdheid, zijn karakter. Het is vooral wegens de kleinheid van den vorm een zoo gemakkelijk bereikbaar stuk, het verzamelen is daardoor zoo aantrekkelijk; men sticht een typisch museum van grafische kunst, nationaal of internationaal. Het heeft wel een zekere verwantschap met het aanstekelijke verzamelen van postzegels.
* * *
De heer Kees van Dijk te Rotterdam heeft omtrent het ex-libris een meening, welke op een voornaam punt afwijkt van de mijne. Zij luidt als volgt: het ex-libris mag niet verouderen en daarom niet onderworpen zijn aan een of andere kunstrichting, strooming of wat ook. Het moet vóór alles eenvoudig blijven. De teekening moet eigen werk zijn van den bezitter. Bijna alle ex-libris worden ontworpen door grafische of andere kunstenaars. Dat is verkeerd! Zélf ontwerpen zij de leus ook al ben je geen schilder, teekenaar of architekt! De heer Van Dijk erkent, dat er veel minder fraaie ex-libris zouden bestaan dan thans, maar zij zullen daarentegen meer voldoen aan de belangrijke eigenschap: ‘het eigene!’ Hij heeft voor zich en zijn vrouw een boekmerk geteekend, dat inderdaad zeer eenvoudig is: een dijk, zwart en de zee gestreept; daaronder de initialen. Ik kan die gedachte niet geheel overnemen. Indien het beginsel ingang vond zouden we inderdaad heel wat fraais missen. Er is in zijne idee echter een goede kern. De eigenaar moet namelijk - en dit is het aanvankelijk juiste er van - zelf eerst formuleeren hetgeen hij wil doen uitdrukken. Maakt hij dit den ontwerper-kunstenaar | |
[pagina 327]
| |
Afbeelding no. 5
duidelijk, dan is deze verder de grafische dokter, die den ander van een beeld, een vorm, een fantasie, waaraan hij in zekeren zin lijdende is, cureert. Hij neemt het in zich op, vereenzelvigt zich er mee, vertolkt het in lijn, in figuur, zendt een proef en ... zou in verreweg de meeste gevallen de eigenaar met het resultaat niet blijmoediger zijn dan met dat van eigen wankele pogingen op het gladde papier? En wat zou er op den duur overblijven voor den kunstenaar? We moeten niet onze toevlucht nemen tot artistieke homoeopathie. Ongetwijfeld zouden we heel wat missen. Althans de hierbij weergegeven, van de houtblokken gedrukte ex-libris, gesneden door den bekenden Maastrichtschen kunstenaar W.J. Rozendaal. Volledigheidshalve zij vermeld, dat deze verder als boekmerk niet tot uitvoering kwamen, doch dit doet bij de beschouwing van dit werk uit oogpunt van kunst niet ter zake. Reeds eerder vestigde ik de aandacht op dit opmerkelijk talent, op dezen fijnen geest. Rozendaal gevoelt zich aangetrokken tot het middeleeuwsch karakter. Zijn houtsneden wekken bewondering en ... verwondering. Zij leeren hoe een simpel motief door emotie wordt gevoerd tot een staat, waarin het in al zijn bijzonderheid pralende is. In zijn grafisch idioom uitgesproken en uitgebroken in zijn sterke teederheden van zwart en wit, klinken ze u niet tegen in klare contrasten van zwart en wit - en als zoodanig missen zij het elementaire van de houtsnede in hare door modern begrip herziene en hernieuwde opvatting - maar zij dragen dien zin in verfijnde diepte, in gecultiveerde schoonheid, in ongerepte natuurlijkheid. Er is echter nog een belangrijk element, dat deze kunstenaar in het ex-libris binnenvoert. Vergeleken met buitenlandsche boekmerken onderscheiden de Nederlandsche ex-libris zich over het algemeen door een krachtige soberheid zoowel van onderwerp als wijze van behandeling. Doch er is gemeenlijk in de buitenlandsche iets dat de Nederlansche missen: het is een meer dan gewone mate van durf van voorstelling, een zekere brutaalheid in keuze van motief. Het doorbladeren van literatuur op dit gebied zal terstond doen begrijpen wat ik hier bedoel. Vindingrijkheid en geestigheid wedijveren om de aandacht. En het is eigenaardig, dat het publiek de koddigste en dolste voorstellingen niet verwerpt. Nu is het niet de strekking van deze regelen om in ónze kunst vooral ook de koddigste en dolste motieven binnen te leiden, maar wij kunnen toch wel iets van dien durf, dien zin voor conceptie en niet-alledaagsche compositie gebruiken. De drie ontwerpen, welke de heer Rozendaal in hout sneed voor den wis- en natuurkundige, Dr. E.J. Dijksterhuis, treffen door zulk een van het gewone Hollandsche cliché afwijkende opvatting (afb. 1, 2 en 3). Hier is een oorspronkelijke gedachte op oorspronkelijke wijze in beeld gebracht. Zij stellen achtereenvolgens voor: het schieten op sterren; evenwichtig balanceerend boven de slapende stad; een geleerde, die cijfers zaait en af toe een compleet boek. Deze stukken zijn vol beweging en leven; ze zijn bovenal van een glanzende tegenstelling tusschen fijn verdeelde tonen van wit en zwart. En welk een staal van teekenkunst leverde Rozendaal in de ex-libris voor J.P. (afb. 4 en 5). In al deze houtsneden treft de volledige overgave van den kunstenaar aan die andere wereld, waaruit bazuingeklank ons tot verzoenende gedachten brengt, tot verzoening met al wat ons dagelijks pijnigt door afwezigheid van orde en mededoogen. JOHAN SCHWENCKE
N.B. De afbeeldingen bij dit artikel zijn gedrukt van de houtblokjes. |
|