De gemaskerde dichteres
‘Mien Proost is een man’
DE gedichtjes van Mien Proost, hoe weinig belangwekkend dan ook als poëtisch verschijnsel hebben in onderwijskringen een zeker opzien gebaard. Wij hebben gemeend onze lezers, die wellicht belangstelling mochten koesteren voor puberteitsverschijnselen als deze, te moeten inlichten - voor zoover binnen ons vermogen ligt - omtrent een auteur, die volgens velen een onze jeugd typeerend geluid deed hooren.
Meenend, dat het geheel in de lijn van ons tijdschrift ligt, door middel van persoonlijke kennismaking met schrijvers hun werk nader te brengen tot het publiek, hebben wij ons in verbinding gesteld met Mej. Proost's uitgever, den heer Kuyle van ‘De Gemeenschap’, hem verzoekend ons in de gelegenheid te willen stellen voor een onderhoud.
Wij ontvingen ten antwoord, dat de heer Kuyle niet dan na veel moeite er in geslaagd was Mej. Proost tot dit onderhoud te bewegen en dat zij daartoe alleen zou overgaan, indien zij gemaskerd onzen vertegenwoordiger zou mogen ontmoeten. Het heette dat ‘het haar in ieder geval onmogelijk zou zijn haar identiteit prijs te geven, om redenen, die u zich gemakkelijk kunt voorstellen’.
Bekoord door het paradoxale van een onbekende die zich maskert (men denke zich even in: een van Deyssel met een masker voor om niet Alberdingk Thijm te zijn!) of wellicht door de romantiek van een dergelijk incognito in het nuchtere Utrecht, hebben wij een onzer medewerkers uitgezonden om zich van deze avontuurlijke taak te kwijten.
Om in de sfeer te blijven was onze medewerker heel iemand anders dan hij is, zij het ook dat hij zich ongemaskerd vertoonde. Hij vond echter in de ontmoeting geen aanleiding tot het schrijven van een uitvoerig relaas, doch machtigde ons het volgende te publiceeren:
‘Mijn slotindruk, na al den onzin van dezen avond, is, dat ik te doen heb gehad met een misschien niet ongeslaagde studentengrap. Zoo ooit een sphinx géén geheim bezat, dan was het wel deze. Wat de inderdaad gemaskerde persoon, die men mij onder den naam Proost voorvoerde, wist mede te deelen, is, dunkt mij, de vermelding in uw kolommen niet waard. Waartoe stil te staan bij de bekentenissen, dat “Mien Proost” een schuilnaam is, dat deze auteur ouder is dan zeventien jaar? Ik heb de overtuiging, dat Mien Proost niet alleen geen schoolmeisje is, maar zelfs geen vrouw - de indruk, dien ik reeds bij lezing der gedichten kreeg, werd in mij versterkt:
Mien Proost is een man.’
Moest ik voor onze lezers niettemin een karakteristiek van dezen heer formuleeren, dan beproefde ik het als volgt:
Ongeveer dertig jaar. Mislukt kunstenaar. Leeraar, of leeraar geweest (wellicht ook als zoodanig decepties). Katholiek. Afgewezen minnaar. Zwak gestel. Tobber; wraakzuchtig. Reminiscenties aan puberteitsgevoelens. Schaamt zich hierover maar zoekt langs omwegen genoegdoening. Talent: vaag-strevend naar het Licht. Verkapte ambities. Oprechte melancholie.’
Aldus onze medewerker, die in navolging der mystificatie eveneens een andere gedaante heeft aangenomen. Wij maken paedagogen en andere belangstellenden gaarne met zijn teleurstellende hypothese bekend. Voor ons althans bevat dit voldoende grond om niet langer te snakken naar het démasqué.
RED. DEN GULDEN WINCKEL