Den Gulden Winckel. Jaargang 28
(1929)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
Gide zestig jaar
| |
[pagina 297]
| |
gelukt is de verschillende aspecten van Gide's oeuvre ‘dialectisch’ te belichten. Het doet goed na de door Massis, Souday en anderen beweerde eenzijdigheden hier in contact te komen met een geduldigen opmerker, die Gide's boeken haarfijn analyseert, zonder er voor ons, ondanks zijn scherpe critiek, de schoonheid van te bederven. Integendeel; wij moeten erkennen, dat door du Bos' subtiele belichting nieuwe schoonheden van Gide's oeuvre ons zijn bewust geworden. Daar defileeren dan zijn werken: ‘Les Cahiers d'André Walter’, de ‘Nourritures Terrestres’, ‘L'Immoraliste’, ‘Paludes’, de ‘Prétextes’ en zooveel andere bekenden. Zeer belangrijk zijn de bladzijden die Charles du Bos wijdt aan Gide's ‘Numquid et tu ...’ (in 1926 te Parijs in beperkte, nu uitverkochte oplaag verschenen in de Ecrits Intimes, Editions de la Pléiade), aan de ‘Faux Monnayeurs’, bij welks bespreking het probleem van den modernen roman aan de orde komt en last not least hetgeen hij beweert over Gide's unieke autobiographie ‘Si le Grain ne meurt’, die in haar weergalooze oprechtheid symbool is van een tijd, waarin alle franje van het leven wordt verwijderd. Maar ‘zonder franje’ wil bij Gide niet zeggen ‘zonder geheim’: het leven blijft ook voor dezen auteur vol mysteriën, maar hij wil het niet vertroebeld zien door decoratie en rhetoriek. Gide's stijl, die naar den grootsten eenvoud en helderheid streeft, is van dezen tendenz een symbool. Tenslotte dan nog eenige woorden over het karakter van het boek van du Bos, op wiens persoonlijke opvattingen en oordeel wij hier niet de aandacht zullen kunnen vestigen (het was - dit zij even gezegd - slechts ons doel er op te wijzen dat voor hen die zich voor Gide intensief interesseeren het werk van Du Bos door zijn uitstekende, veelzijdige belichting van Gide en zijn werk onmisbaar mag worden genoemd). Men houde dan in het oog, dat ‘Le Dialogue avec André Gide’ zich grootendeels - gelijk ook in verband met den titel begrijpelijk is - afspeelt op een plan waar de ideeën allereerst belangrijk zijn. Eenige aspecten (Gide als reiziger, als chroniqueur) krijgen daarom niet de volle maat. Belangrijke boeken als ‘Amyntas’,ANDRÉ GIDE
‘Le Voyage au Congo’, ‘Le Retour du Tchad’ - wij noemen de voornaamste titels - komen hier niet tot hun recht. Maar daartegenover staat, dat het boek van du Bos de in zijn verband belangrijke werken des te scherper ontleedt en dat zijn boek vele opmerkingen bevat die voortvloeien uit du Bos' jarenlangen, persoonlijken omgang met Gide. Zoo verrijst uit dezen ‘Dialogue’ (Gide als ideeënbron, als mensch, is ons inziens grooter dan als kunstenaar) de figuur van André Gide als een geestelijke grootheid, die zich ver boven haar tijdgenooten verheft.
Dr. J.F. OTTEN |
|