worden nemen ze door de behaalde overwinningen aldoor in vermogen en snelheid toe.
Wie hem het naast zijn moeten dit ontgelden, maar vóór alles hij zelf. De groote benauwenis bij dit alles is, dat hem zelfs de redding van een vlucht in den waanzin versperd blijft, al komt hij herhaaldelijk tot de grens. Maar ook dit draven is een voortgedreven worden en wordt door de krampige begeerten van het lichaam verscherpt.
Gegeven de ijzige leegte, die Arie overal omgeeft en hem des te vaster in zich zelven als in een martelblok klemt naar mate hij heeter naar verzoening en overgave smacht, blijft hem de verlossing in harmonischen opgang tot de liefdesdaad ontzegd. De dorre inspanning voor het examen wordt geniepig doorschoten van hittige verlangens, die in den kerker der ziel de snaren der verbeelding eer dan die van de tastbare werkelijkheid aan het trillen brengen. Maar de verbeelding is voor hem de eigenlijke werkelijkheid. Deze onvermijdelijke botsingen maken zijn leven tot een hellegang. Want hoe zwaarder een ervaring van buiten over hem heen dreigt te slaan, des te weerbarstiger zet zich op het onverhoedst tusschen hem en die ervaring een ongrijpbaar iets, dat, uit zijn zieke brein voortgekomen, alle inspanning en beloften van eindelijke zuivering te niet doet.
Elke vleug, ook de meest verrukkende, is voor hem bij voorbaat verdaan, alsof ze in de ijzige atmospheer, die hem omsluit, versterft alvorens zijn besef te bereiken. Voor Arie is er niets nieuws te beleven en zelfs die verrassing van eindelijk een te zijn met de vrouw, die, hoe dan ook, hem lief is en hem lief heeft, wordt tevoren in de besmettende verbeelding doorleefd en is daardoor geen verrassing meer, als ze onder de hanebalken van het provinciaalsche hotel tusschen de klamme lakens in het knarsende ledikant overkomt. Wat voor anderen de afkoop van doorstane beproevingen is, verzwaart voor Arie de pijn om het aldoor vergeefsche reiken. De mateloosheid van de echo's, die een enkel gebaar van Marie wekt, zijn buiten verhouding tot de strekking van dat gebaar en de wreedheid, die haar onschuldig laat boeten, schrijnt hem zelf het meest.
Het arme lichaam en de ziel vol zweren, van Oudshoorn toont ze beide. Hij is de schijnbaar onverstoorbare operateur, die zonder kans op redding zijn taak volvoert. En zoo doordringend is de donkere stem, zoo hard de ernst, waarmee die wonden worden blootgelegd, dat er als een volmaakte spot een humor ontstaat, die satyre is en vooral in de houding van den logementhouder tegenover de paren uitbreekt. En ook deze zich niet opdringende trekken voegen zich in den toon van het verhaal van hoe het liep en dat het niet anders kon. In de schroef van deze fataliteit experimenteert Arie met de vlijm op zich zelven. En als Stavrogien eindigt hij met Marie af te stooten in een blinde verslagenheid, die haar in den dood kan drijven.
De naar verlossing krijschende ziel fladdert in de kooi van het geteisterde lichaam en beider pijnen zijn te schrijnender, daar ze in onmacht wortelen en tevergeefs uit die verlamming probeeren los te komen. Ze wordt aldoor door die zinkingen van de zielskracht bedreigd en de ontzinde reacties klapwieken te feller, naar mate ze zich feller aan de tralies verwonden.
Den schrijver komt de verdienste toe, in het blootleggen van deze wonden tot het uiterste te zijn gegaan. Hij rust niet alvorens de laatste sluiers te hebben weggescheurd. In dit opzicht is hij van Willem Mertens' Levensspiegel af zich zelf onverzettelijk gelijk gebleven. Welbewust de hel zoekend, heeft hij zich zelf tot taak gesteld op dezen tocht tot het einde te volharden. Tegenover deze geordende roekeloosheid is de vraag ongepast, of hij na deze hel nog een anderen dageraad zal zien dan den valen dezer zelfmartelingen. Maar deze staalharde sensiviteit houdt de zuiverste belooning in.
Het begrip van loskoop blijft zoomin als dat van zonde uit de boeken van van Oudshoorn afwezig, maar overwoekerd en in spiegelbeeld gezien. Want zijn gestalten lijden aan zich zelf en missen de geestelijke vrijheid, die tot bepaling van de eigen persoonlijkheid in ruimte en tijd onontbeerlijk is. Zij moeten nog door de branding heen alvorens open zee te bereiken en de zonde voor hen heeft de bekoring der branding, in zoover deze het hun mogelijk maakt, genot aan zich zelf te beleven, dat is: zich te voelen leven. Aan doode gevoelens, aan dood besef lijden zij het meest en in hen gaan ze terstond tot ontbinding over. Ze zijn de volslagen nihilisten, in wie elk gehoopt genot in de kolk der ziel wordt verslonden. Zoo is de branding van de zonde ruimschoots begeerlijk boven het doode tij, dat de eilanden dezer rampzaligen omringt.
Rampzalig zijn ze en van sinistere onbeduidendheid en deze onbeduidendheid kiest de schrijver met opzet om het sombere spel niet te storen, waarvan zij het tooneel zijn. Want in zijn boeken gaat het niet om Aries noch andere burgerjongens, maar om het razende tweegevecht tusschen het bewustzijn, zooals dit in de zwakken vorm aanneemt, en de ervaringen, die van zoogeheeten vreugde en pijn, welke in de schuilhoeken van deze harten onverbiddelijk tot asch verbranden.
Zoo zijn Arie en zijnsgelijken aan wat het leven heet niet toe. Naar allen schijn bereiken zij het nooit, want aan de inspanning, noodig om door