Den Gulden Winckel. Jaargang 28
(1929)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
De litteratuur in Esperanto
| |
[pagina 206]
| |
gemeenschapstaal door de deftige, gevestigde lieden van praktijk en wetenschap werd ontvangen. Een zo koen en veelomvattend idee vond de tegenkanting, die iets dergelijks steeds ervaart. En vader Zamenhof vreesde, dat zijn jongen nooit de kost zou kunnen verdienen als arts, wanneer hij niet ophield zich met een wereldhervorming buiten zijn eigenlik vak te blijven bemoeien. De knaap gaf toe, studeerde ijverig medicijnen, verminderde zelfs de kosten zijner studie nog door lesgeven en repeteren, - maar het denkbeeld van de grote dienst, die hij de wereld wilde bewijzen, liet de jonge Lodewijk niet los. Zonder dat zijn ouders het wisten, zat hij 's nachts zijn vinding te beproeven door de meest verschillende meesterstukken der wereldlitteratuur in zijn taal over te zetten. Zo kwamen er schriften vol vertalingen uit het Oude Testament, uit Schiller, Shakespeare, Molière, Andersen, Goethe, Gogol, Heine enz. enz. Het wegsluiten, ja zelfs verbranden van al deze, naar vaders idee slechts tijdrovende, geschriften heeft later al de zachtheid der moeder nodig gemaakt om een blijvende breuk tussen vader en zoon te verhinderen. Het was dus lang geen plotselinge inval, geen uitvinding, die zijn deugdelikheid nog bewijzen moest, maar een beproefd uitdrukkingsmiddel, dat dr. Zamenhof in 1887 aan de wereld schonk, toen hij Lingvo Internacia de Doktoro Esperanto te Warschau in 't licht gaf. Zijn schoonvader had hem financieel tot deze uitgave in staat gesteld en zijn vrouw, Klara Zilbernik, heeft hem steeds dapper gesteund, daar zij nimmer twijfelde aan het bereiken van het ideaal: een wereldtaal, die gemak, en later de veel grotere gave van broederschap, aan de mensheid zou brengen. Nu wij ons hier niet met de taal, maar met haar litteratuur bezighouden, zullen wij eens nagaan, welke letterkundige werken de uitvinder der taal alzo heeft uitgezocht om ze door zijn gemeenschapstaal tot gemeengoed voor alle mensen te maken. Dat waren vooreerst de Sprookjes van Andersen. Het is natuurlik alle Esperantisten aangenaam, dat zij nu de avonturen der kleine meermin en de verrukking van de keizer van China over zijn nachtegaal in 't Esperanto kunnen lezen en daarbij weten, dat Bulgaarse, Japanse, Litause en andere kinderen er van zullen genieten, zodra zij hun eerste vreemde taal in het laatste schooljaar gaan leren. Toen kwam George Dandin van Molière, want het was te verwachten, dat men ‘Tu l' as voulu, George Dandin,’ ook in de wereldtaal moest kunnen zeggen. Nu was de beurt aan de Russiese litteratuur en Zamenhof vertaalde Gogol's Revisor, terwijl zijn vele Poolse vrienden zich verdienstelik maakten door ook uit hun nationale letterkunde het een en ander in 't Esperanto over te brengen. Zo vertaalde Bein de beroemde Egyptiese roman De Farao van Prus en ook kwamen er vertalingen van de Legenden van Niemojewski en de Novellen van Sienkiewicz. Dr. Zamenhof zelf vertaalde de feministiese roman Marta van Eliza Oreszko en dat deed hij met des te meer ijver, daar dit boek - in de laatste helft der 19e eeuw uitgekomen - een pleidooi is voor de vrouwenbeweging, Marta, na den dood van haar man alleen achtergebleven met een vierjarig dochtertje, tracht voor zich en het meisje de kost te verdienen, maar haar gebrek aan vakopleiding en de vele hindernissen, die wet en gewoonte de vrouw in de weg leggen, die een behoorlijk gesalarieerd beroep zoekt, maken het haar onmogelik dit te doen. Daar zij niet aan verleiding ten prooi wil vallen, blijft haar niets over dan ondergang. De vele teleurstellingen der heldin zijn hier aangrijpend geschilderd en daartegenover de vanzelfsprekende, haar steeds weder aangewezen uitweg, dat zij in haar sekse haar levensonderhoud moet vinden, haar enig bestaansmiddel. Dit boek was voor de vrouwenbeweging in Polen, wat Hilda van Suylenburg ten onzent is geweest. Zamenhof, die gaarne het recht der onderdrukten verdedigde, vertaalde het, wel wetend, dat het in de gehele beschaafde wereld weerklank zou vinden. Wij moeten hier echter eerlikheidshalve bijvoegen, dat dit niet in een groot debiet van het werk is gebleken. Dit kan ons niet verwonderen, want het is nog met de Esperantolitteratuur als met de eerste bezitters van een telefoon; men kon er pas iets aan hebben, als ook vele anderen aan de telefoon waren aangesloten en als velen het Esperanto hadden geleerd. Om dit resultaat te bereiken, vertaalden de eerste Esperantisten in het einde der 19e en het begin der 20e eeuw onvermoeid voort. Uit de Engelse letterkunde koos Zamenhof Shakespeare en Dickens en hij vertaalde Hamlet en een gedeelte uit Pickwick, die hem bizonder populaire werken toeschenen. Hamlet is voor alle akteurs uit elke natie een toetsteen voor hun bekwaamheid. Het geeft gelegenheid om eigen opvatting te tonen, en de hoofdrol te spelen op eigen wijze zweeft iedere toneelartiest als ideaal voor de geest. Ieder kent het drama en heeft het zowel in eigen taal als in het Engels gezien. Geen stuk wordt zo vaak geciteerd. Het is dan ook niet bij de vertaling gebleven en Hamlet is op het Antwerps Kongres in 1928 door het gezelschap van de Vlaamsche Schouwburg in het Esperanto opgevoerd. Tot het | |
[pagina 207]
| |
welslagen dezer vertoning heeft niet weinig bijgedragen, dat de heer De Wagenaere, die de rol van de koning speelde, een werkzaam lid was van de Antwerpse Esperanto-klub en zijn kollega's wist te bewegen om zich in taal en uitspraak te oefenen onder leiding van de leden dier klub. De toehoorders bewonderden het spel zeer; de heer Willem Cauwenberg, die de titelrol speelde, werd tot tienmaal toe door het juichende publiek teruggeroepen en ook Ophelia kreeg haar aandeel in het sukses. De geest van Hamlet's vader niet minder; deze had tevens de regie in handen gehad. In de zaal heerste aandachtige stilte gedurende de vertoning. De toehoorders misten geen woord, hetgeen vooral toe te schrijven is aan de duidelikheid van het Esperanto, welke ook steeds blijkt in telefoon en radio. Dit was niet de eerste maal, dat de wereldtaal zich op het toneel liet horen, want sedert het kongres te Dresden in 1908 werden de wereld-Esperantokongressen steeds opgeluisterd door de opvoering van enig drama in die taal. Toen was het de vertaling van Goethe's Iphigenie in Tauris door dr. Zamenhof gemaakt in de eerste jaren, die door beroepsakteurs en niet door dilettanten werd vertoond. Dit geschiedde op initiatief van de heer en mevr. Starke, die aan het theater verbonden waren. Ieder was opgetogen over de schoonheid en buigzaamheid der taal, die zich bizonder goed leende voor zulk een klassiek stuk. Te Neurenberg in 1923 is ter gelegenheid van het Esperantokongres Nathan der Weise van Lessing gespeeld in de vertaling van Karl Minor, en ook deze opvoering had sukses. Dit moedigde de Esperanto-schrijvers aan om ook op het gebied van het toneel hun krachten te beproeven. De Nederlander Bulthuis en de Zwitser Privat werken op dit gebied en onlangs zagen wij ook een Esperanto toneelstuk van een Bulgaar. Tot de werken, die dr. Zamenhof uit het Duitsch heeft vertaald, behoren ook Die Räuber von Schiller en de Rabbi van Bacharach van Heine. Verder bezorgde hij een verzameling spreekwoorden uit verschillende talen, ook Arabies, Chinees en Latijn. Terwijl de uitvinder van het Esperanto op deze wijze werkte en ieder ogenblik, dat hij van zijn beroepsbezigheden kon afnemen, wijdde aan zijn wereldtaal, begon het publiek reeds dadelik na de verschijning van het Leerboek in 1887 zich met de zaak te bemoeien. Het was wel een ongunstige tijd vlak na de mislukking van het Volapük, maar ziehier, wat A. Grabowski, de eerste Poolse Esperantovriend, vertelt van zijn kennismaking met het boekje en de schrijver. ‘Begint tans ons denkbeeld tot hier door te dringen?’ dacht een heer, die in Thorn het eenvoudige grijze boekje voor het raam van een boekwinkel zag liggen, ‘maar het lijkt wel, of het motto: “Opdat een taal wereldtaal zij, is het niet voldoende haar zo te noemen,” een uitdaging is aan ons Volapük. Nu, wij zullen zien.’ Snel gaat hij de winkel binnen en neemt spoedig de kleine grijze brochure mee naar huis. Hij had geen twintig minuten nodig om enig begrip van de inhoud te krijgen, en die eerste blik deed het altaar, waarop hij tot nog toe geofferd had, in gruis vallen, hetgeen hem niet eens erg speet, want hij was met het Volapük eigenlik gans niet tevreden. Hij had er reeds enige jaren aan gewerkt, er in gekorrespondeerd, zelfs er stukken in geschreven, en toch kon hij het, niettegenstaande zijn grote gaven op het gebied van taalstudie, nog altijd niet spreken. En nu begreep hij reeds in twintig minuten de gehele bouw van de nieuwe taal met haar bewonderenswaardig eenvoudige en harmonieuze opzet. Enige der bijgevoegde proefteksten kon hij reeds zeer goed lezen zonder zelfs de gegeven woordenlijst te raadplegen. Enkele dagen daarna schelde deze heer aan, aan het huis van dr. Zamenhof te Warschau, en, binnengekomen, stelde hij zich voor in de nieuwe taal: ‘Mi estas ingeniero Antoni Grabowski. In de brochure van dr. Esperanto heb ik uw adres gevonden. Ik hoop het niet mis te hebben, dat dit uw schuilnaam is ... pseudoniem durf ik niet zeggen, want dat is een vreemd woord. Wees zo goed mij te verbeteren, indien ik nog slecht spreek. Langzaam en aarzelend kwamen zijn woorden nog voor den dag, maar zij waren voldoende om een rilling van geluk door het hart van de jonge dokter te doen gaan. Dit was nu de eerste ... patiënt en het eerste konsult, dat hem moest overtuigen, of zijn geneesmiddel tegen een der ergste kwalen van de mensheid deugdelik was. Ja, overtuigd moest hij nog worden - want ondanks veeljarige studie en proefnemingen, ondanks zijn diep innig bewustzijn, ondanks de kleine gesprekken met zijn naaste vrienden en zijn jonge vrouw, greep de uitvinder toch een zekere angst aan: zou de machine wel werkelik lopen? Want het is heel wat anders, of men met zijn dagelikse omgeving praat of met vreemden, onverschilligen, die met koude, kritiese blik de zaak beschouwen. En zo iemand, in wiens grijze, levendige ogen nu eens simpatie en dan weer een vonkje van spotlust blonk, had hij nu juist voor zich ... En de machine liep. Het gesprek vlotte tussen deze twee mannen, aanvankelik nog stotterend, nog met hulp van ‘vreemde’ woorden - Poolse Duitse, Franse, Latijnse, - maar het vlotte. De dokter verhaalde van zijn lange arbeid, van de | |
[pagina 208]
| |
manier, hoe hij de taal bijeengezocht had en die voor de aanstaande beoefenaars het voorbeeld moest zijn ter verrijking en ontwikkeling van de nieuwe taal, van de hoop, die er mede verbonden was. De ingenieur luisterde toe, van tijd tot niet zonder een greintje spot over de ‘tien millioen namen,’ die voor 't opschrijven wel dertig jaren tijd en voor 't uitgeven de rijkdommen van Croesus zouden vereisen. Eindelik vroeg hij: ‘En de litteratuur? Zonder deze zal uw ontwerp nooit een taal worden. - ‘Zeker, die zal wel komen. Zodra meer mensen de internationale taal gaan lezen, zullen zij ook een letterkunde wensen te bezitten. Misschien zult gij in die richting ook nog wel medewerken. Niet waar?’ - ‘Onvoorwaardelik!’ - en het intekenbiljet uit het grijze boekje, waarop dit woord voorkomt, ging in de nog schrale verzameling van de dokter over. De ingenieur ging heen en reisde naar het binnenland van Rusland naar zijn nieuwe betrekking. En een jaar later verscheen het eerste letterkundig werk in 't Esperanto, De sneeuwstorm, vertelling van A. Puschkin, uit het Russies vertaald door Antoni Grabowski. In het voorbericht schrijft de vertaler: ‘Om mijn krachten te beproeven koos ik een kleine vertelling waaruit ik Russies geleerd heb, en ik stak het in een internationaal gewaad ... Hoe waar is het gezegde van de uitvinder der wereldtaal, dat men geheel vrij zijn gedachten kan uitdrukken in de weinige woorden van het woordenlijstje, dank zij de samenstelbaarheid der stammen! Dat zagen wij in het Twede Boek en in het Bijvoegsel, en ik ondervond het zelf bij het vertalen van deze vertelling ... Ik hoop, dat dit boekje het begin moge zijn van de uitgave van dergelijke werkjes. Indien ook andere vrienden van de wereldtaal dergelijke steentjes voor ons gebouw aanbrengen, dan zullen wij spoedig niet alleen een wereldtaal hebben, maar ook de eerste ware “wereldbiblioteek” en dan zal de zaak snel voorwaarts gaan.’ Zowel voor het juiste gebruik der taal als voor het scheppen ener litteratuur was het nodig, dat er een band tussen de beoefenaars kwam, want reeds in de eerste jaren woonden die over alle werelddelen verspreid. Daartoe was een tijdschrift nodig. Maar de uitgave kostte geld, en dat hadden noch dr. Zamenhof noch zijn vrienden. Gelukkig was er te Neurenberg een studieklub voor Volapük, die zich in 1888 omzette in een Esperantogroep en onder redaktie van L. Einstein het tijdschrift La Esperantisto uitgaf, waarin dr. Zamenhof plannen bespreken, vragen beantwoorden en bellettristiese stukken opnemen kon. Later kwam l'Esperantiste in Parijs uit en van 1906-1914 La Revuo. Nu de Universala Esperanto-Asocio, die alle diensten, die de wereldtaal kan en wil bewijzen over de gehele wereld tot haar gebied heeft gemaakt, in 1908 is opgericht, komt maandeliks in Genève haar orgaan Esperanto uit onder redaktie van prof. Edmond Privat, terwijl de heer Teo Jung te Keulen het weekblad La Heroldo de Esperanto uitgeeft. Deze beide bladen bevatten menige waardevolle letterkundige bijdrage. Zij komen uit alle landen, zijn in poëzie of proza opgesteld en bewegen zich op allerlei gebied van wetenschap, kunst, verkeer, handel, ontdekkingsreizen, radio, enz. behalve dat zij door berichten omtrent de landelike en algemene kongressen een band vormen tussen de leden der Esperantobonden, welke tegenwoordig in alle beschaafde landen en in alle grote steden bestaan. Ook de radio-uitzendingen in 't Esperanto worden hier vermeld. Er waren verleden jaar reeds over de 300 Esperantobladen.Ga naar voetnoot*) Het is niet doenlik van die uitgebreide, dageliks aanwassende litteratuur een denkbeeld te geven. Wij zullen ons tot de verschenen boeken beperken. In Duitsland zijn er te Leipzig, Berlijn en Keulen uitgeversfirma's, die zich in 't bizonder op de publikatie van Esperantolitteratuur toeleggen en de daartoe benoodigde vijf ekstraletters bezitten om de boeken te kunnen drukken. In Japan, Verenigde Staten, Rusland, Engeland en Frankrijk kan men daarvoor echter ook reeds lang terecht, terwijl bij ons te lande de Holanda Esperantisto in Amsterdam gedrukt wordt en de firma's Sijthoff en Thieme ook reeds boeken uitgeven.
In een volgend artikel een overzicht over de publikaties in de verschillende landen. (Wordt vervolgd). |
|