groep der Tachtigers. Hij was overigens gedrenkt met Grieksche, Engelsche en Duitsche Literatuur en ‘geleerder’ dan menig ‘vakman’.
Hij was vrij zwijgzaam van natuur. Van 1883 af kwam hij in mijn ouderlijk huis; níet, zooals Jacques Perk, in den huiselijken kring; maar bij mij alleen, op mijn kamer. Hoewel hij mijn vader toen in huis te Amsterdam toevallig een enkelen keer tegen kwam, leerde hij mijn ouders eerst kennen in 1887, toen hij, tegelijk met hen, in de Belgische Ardennen bij mij logeerde. Hij was vrij zwijgzaam, vooral in gezelschap van ook oudere menschen. De nog levende toen aanwezigen zullen niet vergeten, dat eens op een avond, - toen de latere Mr. W.A. Paap, destijds student te Amsterdam en mede-oprichter van het tijdschrift De Nieuwe Gids, op zijn kamers ter Stadhouderskade een bijeenkomst had ingericht om de jonge Amsterdamsche en de jonge Haagsche Letterkundigen tot elkaâr te brengen - Kloos den geheelen zeer langdurigen tijd, in een leunstoel zittend en de beenen uitgestrekt over een anderen stoel, onbewegelijk met mijmeren doorbracht, den verrukkelijken blik zijner oogen op een onzichtbare verte gericht, en geen ander geluid hooren doende dan dat van een dankwoord voor het aanreiken van spijs of drank of dat van een korte en diepe lach-instemming met een aardig vertelsel, - zoo, te midden van het levendige gezelschap om hem heen.
Behalve met één kórten diepen klank, - als dank voor de een of andere ‘leuke’ opmerking of wel aardige mededeeling - kon hij ook gewèldig lachen. Men denke aan den versregel in Kloos' sonnet In Memoriam, gewijd aan een vriend (den Jong gestorven Directeur van het Amsterdamsche Prentenkabinet, Mr. A.D. de Vries Azn.):
‘... den geesel van zijn lach,...’
en aan die regels uit een ander sonnet:
‘De menschen lachen en schreyen niet.
‘Zij waren allen mak en mat ...
Geen mensch, die schreyen kon of lachen.’
Inderdaad, van welken anderen tijdgenoot hoorde men ooit dien aller-hoogsten, aan juich-tonen uit kristallen en zilveren muziek-instrumenten denken doenden klank van Kloos' jeugd-lach!
Men meene niet, dat dit een eenvoudige bizonderheid is, deel uitmakend van eene uiterlijke persoonsbeschrijving. Integendeel, in den klank der sprekende stem en van den lach doet zich kennen de werkelijke aard van een mensch en hij in wiens, zóó uit de natuur voortkomende, klanken hóóge schoonheid treft, bepaalt daarmede onopzettelijk en onbetwistbaar den adel van zijn aard.
Wat aangaat de aesthetische waarde van het verschijnsel zoowel als wat betreft de bepaling van den adel van den aard, staat hóóge schoonheid in den gewonen levenslach en in de gewone spreekstem niet, in zeker opzicht, gelijk met de ‘mooie’ zangstem van een zanger of zangeres; maar staat gelijk met het, zeer zelden voorkomende, bóven de normale lijn zijnde, zooals het, bijvoorbeeld, gevonden werd in de stem van Caruso.
Hoe zal ik nu iets mededeelen omtrent den ernst van mijn vriend, tegenover hetgeen gezegd werd over den lach?
Zijn ernst bestond niet. Omdat de groote eigenschappen van zijn geest en gemoed van hooger hoedanigheid waren dan is de eigenschap van een menschennatuur of menschenkarakter, die men ernst noemt. Is het u bekend, dat hij de maker is van het gedicht Okeanos, van het gedicht Rhodopis, en van zoo vela andere, en dat men tot Goethe moet terug gaan, dus honderd à honderd vijftig jaar terug, namelijk wat aangaat de literatuur der geheele wereld - om het gelijkwaardige te vinden? En meendet gij, dat Goethe, omdat hij een ernstig man was, door ernstige toewijding, zijn Torquato Tasso en zijn Reineke Fuchs dichtte? Dan vergist gij u. Want hij deed het, omdat hij in zich had iets, waarvan het besef steeds meer verloren dreigt te gaan, en dat bij velen slechts als een beteekenisloos lofprijzend bijvoegelijk-naamwoord geldt, - terwijl het toch een nauwkeurige, tot de natuurkunde van het ‘boven-natuurlijke’ behoorende, beteekenis heeft - en wel: iets ‘goddelijks’.
Ziet, de geestes-staat, dien kolonel Charles Lindbergh in zich had gedurende een goede veertig uur, toen hij besloot het nú te doen, dat, wat niemand vóór hem gedaan had, en opsteeg te New York en zich stortte in den avond, in den langen