‘Aarde van Ebbenhout’
Het land van den bananenmotor
Albert Londres' boek over Fransch Afrika
OVER dit boek ‘Terre d'ébène’ van Albert Londres (uitgave Albin Michel te Parijs, 1929) schijnt in Frankrijk veel te doen zijn geweest. Het heeft tot ondertitel ‘La traite des noirs’ - de handel in negers - maar wie meent in dit boek een pendant van ‘De Negerhut van Oom Tom’ te zullen vinden, komt toch eenigszins bedrogen uit.
Naar aanleiding van dit boek heeft men den auteur uitgemaakt voor: ‘kleurling, jood, leugenaar, hansworst, 'n kereltje niet hooger dan een aardappel, 'n canaille, een verachter van het Fransche werk, een duitendief, een sigareneindjesraper, een kleinen lasteraar, een schoft, een zakenman van verdacht allooi, een hond, een ondankbare, en een vuilen feuilletonist.’
Het is een aardige bloemlezing, welke hij zelf in zijn voorwoord geeft, en men moet al eigen journalistieke tropenondervinding hebben om de heftigheid van vele aanvallen en aanvallers te begrijpen.
Iedere huisvrouw, die haar huis aan gasten toont, zal bij voorkeur alleen laten zien, wat schoon, netjes en opgeruimd is. Wat vuil of onopgemaakt is, zal zij liefst niet vertoonen.
Zoo is het met iedereen, en zoo gaat het natuurlijk ook met een koloniaal bestuur. Dat is logisch en menschelijk.
Een journalist, die bijvoorbeeld in ons Indië of in Engelsch Indië een studiereis gaat maken, kan dat op twee manieren doen: op zijn eigen houtje, of met medewerking van het bestuur. Op zijn eigen houtje reizen is heel aardig in Europa, maar in vele koloniale gebieden is het volkomen onmogelijk. Want daar zijn vele plaatsen, waar eenvoudig niets anders is als ‘het bestuur’.
Wie met medewerking van het bestuur reist, reist alleraangenaamst, hij wordt overal als een lord ontvangen, hij ziet niets als voorkomende menschen en goede instellingen. Hij ziet in korten tijd zeer veel, maar - hij ziet alleen, wat men hem wil laten zien. Dat is immers begrijpelijk. Het bestuur is toch ook niet gek. Wie daarom een korte reis door een kolonie gaat maken, doet het best zich aan het bestuur toe te vertrouwen, en er daarna wat vriendelijke dingen over te schrijven. Probeert een journalist, die onder dergelijke omstandigheden gereisd heeft, achteraf toch een paar critische opmerkingen te plaatsen, dan is hij er gewoonlijk naast, en hij maakt zich belachelijk op den koop toe.
Om werkelijk als journalist critisch een kolonie te kunnen bereizen, moet men er een menschenleven hebben doorgebracht. En dan moet men daarbij de macht, de mogelijkheid en den tijd hebben om geheel onafhankelijk te gaan reizen.
Dat geldt tenminste voor een koloniaal gebied als ons Nederlandsch Indië, waar geen groote fouten meer bestaan. Wat men nog vinden kan aan fouten in het beleid, aan tekortkomingen van de zijde van het bestuur, dat zijn incidentieele fouten. Aan het heele systeem hapert bij ons niet veel, men mag bijna wel zeggen, niets meer. Men kan natuurlijk altijd met een bestuur van meening verschillen, maar dat zijn dan ‘dingen, waarover te praten is’. Het kan altijd beter, maar het is nergens in zijn geheel slecht en rot.
En nu blijkt uit het boek van Albert Londres, dat in Fransch Afrika nog wel misstanden heerschen, die voor de geheele kolonie gelden, die niet incidentieel, maar universeel zijn.
Albert Londres heeft als verslaggever, ik meen voor ‘Le Petit Journal’, een tijd gereisd in Fransch West Afrika en Fransch Aequatoriaal Afrika. De artikelen, die hij voor zijn blad schreef, heeft hij gebundeld tot een boek. Dat boek is ‘Terre d'ébène’, de ebbenhouten Aarde!
Albert Londres heeft op zijn eigen houtje gereisd, en daarna heeft hij zijn vinger op verschillende rotte plekken gelegd. Hij heeft niet zoo erg lang in Fransch Afrika gereisd, en de plekken, die hij aanwees, waren toch inderdaad rot. Vandaar dat men zoo piepte. En we mogen dus aannemen, dat er nog heel veel ‘rots’ is in de Fransche kolonie. Ja, men krijgt soms den indruk, dat het er heelemaal een beetje ‘beurs’ is, als een verwaarloosde appel.
De slavernij bestaat nog in Fransch Afrika. Het is slavernij in een gewijzigden vorm, maar het is slavernij. Officieel is de handel in slaven afgeschaft, maar de slaven zijn blijven bestaan. Men noemt hen ‘captifs de case’, zij behooren bij de woning, de hut, van den meester. Zij zijn het eigendom van den meester, evenals zijn koeien en andere dieren. Zij planten zich voort in gevangenschap. Wie in gevangenschap geboren