Den Gulden Winckel. Jaargang 28
(1929)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHelden aan het front
| |
[pagina 81]
| |
ERICH MARIA REMARQUE
kunnen genieten. Men heeft op dien leeftijd nog geen wortel geschoten, alles is nog vol beloften, de dingen zijn nog niet doorpeild. En ineens is daar het front, waar de mensch van alle cultureele franje wordt ontbloot, waar alles hard is en naakt, op het directe behoud van eigen leven gericht. Kinderen worden daar tot oude menschen. Tot deze generatie dan behoort de soldaat Paul Bäumer, die zijn lotgevallen vertelt en de hoofdpersoon is van Remarque's boek. Hij is een eenvoudige, gevoelige jongeman, geen hoogvlieger, maar een voor zeer velen representatieve figuur. Alles wat hij in de vier oorlogsjaren zag, trekt in ‘Im Westen nichts Neues’ aan ons oog voorbij. Dit is dan de oorlog: een helsche bezoeking van granaten, gas, prikkeldraad, van vlammenwerpers, van luizen, van ratten, van honger en ellende. Vechten is een noodzakelijkheid, maar haat is er niet. Men vecht mechanisch - omdat men moet. Zoo ontbreekt bij Bäumer en zijn kameraden dan ook ieder hooggestemd ‘nationaal’ heroïsme. Toch leeft in Remarque's boek zeer zeker heroisme, maar het is een heroïsme-van-allen-dag, dat zich uit in eenvoudige kameraadschap, in een wederzijdsch pretentieloos helpen tot het laatste eind. Zoo denken wij bijvoorbeeld aan den tocht dien Paul Bäumer met zijn gewonden makker ‘Kat’ op den rug, naar het veldlazaret onderneemt. De kameraadschap is bij hem, voor wien alle leuzen valsch zijn, het eenige dat aan het front werkelijke waarde vertegenwoordigt. Al het andere is zinloos: zóó het stuk schieten van een kerkhof, waar de dooden door de granaten uit de kisten worden geschoten, zóó de dolksteken, die hij een Fransch soldaat, den boekdrukker Duval, uit angst voor het eigen leven, toebrengt. De heele oorlog is voor Paul Bäumer een nachtmerrie, waaruit hij soms een korten tijd ontwaakt. Dan ziet hij in verbeelding bloemen, groene boomen; de lente gaat door het land. Maar aan het front is alles vaal; al het groen wordt weggeschoten. Zoo gaan de jaren. Paul krijgt verlof en gaat weer eenigen tijd naar Duitschland terug: hij is vreemd geworden aan de oude omgeving; de overgang is tè plotseling geweest. Hij keert terug en wordt gewond: het lazaret wacht. Zie hier een beschrijving: ‘Im Stockwerk tiefer liegen Bauch- und Rückenmarkschüsse, Kopfschüsse und beiderseitig Amputierte. Rechts im Flügel Kieferschüsse, Gaskranke, Nasen-, Ohren- und Halsschüsse. Links im Flügel Blinde und Lungenschüsse, Beckenschüsse, Gelenkschüsse, Nierenschüsse, Hodenschüsse, Magenschüsse. Man sieht hier erst wo ein Mensch überall getroffen werden kann. Zwei Leute sterben an Wundstarrkrampf. Die Haut wird fahl, die Glieder erstarren, zuletzt leben - lange - nur noch die Augen. Bei manchen Verletzten hängt das zerschossene Glied an einem Galgen frei in der Luft: unter die Wunde wird ein Becken gestellt, in das der Eiter tropft. Alle zwei oder drei Stunden wird das Gefäss geleert. Andere liegen im Streckverband, mit schweren, herabziehenden Gewichten am Bett. Ich sehe Darmwunden die ständig voll Kott sind. Der Schreiber des Arztes zeigt mir Röntgenaufnahmen von völlig zerschmetterten Hüftknochen, Knien und Schultern. Mann kann nicht begreifen dass über so zerrissenen Leibern noch Menschengesichter sind, in denen das Leben seinen alltäglichen Fortgang nimmt. Und dabei ist dies nur ein einziges Lazarett ... Wie sinnlos ist alles was je geschrieben, getan, gedacht wurde, wenn so etwas möglich ist. Es muss gelogen und belanglos sein, wenn die Kultur von Jahrtausenden nicht einmal verhindern konnte, dass diese Ströme von Blut vergossen wurden. Erst das Lazarett zeigt, was Krieg ist.’ Inderdaad een cultuur, die oorlog sanctioneert, is geen cultuur en alle ‘nationale’ goederen van de wereld zijn niet waard dat onschuldigen er pijn om lijden. Dit lijden nu, het physieke lijden | |
[pagina 82]
| |
staat ons in Remarque's boek groot, helder en afschrikwekkend voor oogen. De lazaretten en de ziekenhuizen worden getoond, zooals zij zijn. Elk oorlogsbeeld à la Groote Parade ontbreekt. Paul verlaat hersteld het lazaret, (hoe treffend is de beschrijving van den Pool Lewandowski, die onder hoede van zijn kameraden met zijn vrouw, die hem uit Polen is komen opzoeken, in het ziekbed voor de laatste maal samen is) en het oude leven aan het front begint weer. Zijn kameraden zijn grootendeels dood, het eten wordt schaarscher en schaarscher, de mannen worden mager. Dan wordt het zomer 1918; de geruchten van wapenstilstand worden hardnekkig. ‘Sommer 1918. Nie ist uns das Leben in seiner kargen Gestalt so begehrenswert erschienen wie jetzt - der rote Klatschmohn auf den Wiesen unserer Quartiere, die glatten Käfer an den Grashalmen, die warmen Abende in den halbdunkeln, kühlen Zimmern, die schwarzen, geheimnisvollen Bäume der Dämmerung, die Sterne und das Fliessen des Wassers, die Träume und der lange Schlaf - o Leben, Leben, Leben.’ ‘Sommer 1918. Nie ist das Leben vorne bitterer und grauenvoller als in den Stunden des Feuers, wenn die bleichen Gesichter im Schmutz liegen und die Hände verkrampft sind zu einem einzigen: Nicht! Nicht! Nicht jetzt noch. Nicht jetzt noch im letzten Augenblick.’ Doch deze wensch wordt niet vervuld: ‘Er fiel im Oktober 1918, an einem Tage dass der Heeresbericht sich nur auf den Satz beschränkte, im Westen sei nichts Neues zu melden.’ Zoo eindigt het boek van Remarque, dat naar wij vermeldden niet aan wil klagen. Maar uit het weinige, dat wij van den inhoud hebben medegedeeld, zal men reeds begrepen hebben, dat juist door het ontbreken van elke ‘Anklage’, van elke tendenz, het boek in werkelijkheid geworden is tot een aanklacht, zooals wij tot nu toe er geen hebben gehoord. Dr. J.F. OTTEN Berlijn 1929. |
|