Den Gulden Winckel. Jaargang 28
(1929)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe schrijvers van het avontuurLouis en Marc Chadoarne
| |
[pagina 53]
| |
de hitte. En dat waaraan hij misschien het meest behoefte had: den vijand; een slavendrijver, een gedegenereerden halfbloed. Deze idylle eindigt met een staking, hongersnood, grafschennis en een moordpartij. Terug in Papeete wordt de halfbloed veroordeeld en hij ternauwernood vrijgesproken. Dan komt er een telegrafische postwissel, waardoor hij kan repatrieeren. Maar zoover is Vasco nog niet. Nu is Tahiti het oude, afgezaagde, dat zoo spoedig mogelijk verlaten moet worden. En zoo komt hij in een derde stadium. Nouhiva is de naam van een der afgelegenste Marquesas. Dat fascineert hem; hij gaat nu af op een naam, een klank, een nog absoluter vlucht. Plessis daarentegen doet een schrede achterwaarts in den sluikhandel. Inah, de lascieve, bijna blanke kleurlinge, gaat wel mee. Wat is Nouhiva? Een afgelegen vallei, waar, tusschen verlaten vanilletuinen, een uitstervende stam. Nog een dertig wachten den dood, werken niet meer, zitten op hun drempels. Daar gaan zij wonen. Vasco weet ze weer op te wekken tot werk, in de tuinen, tot jacht. Maar deze herleving duurt niet lang. Er sterven weer een paar, een zendeling predikt het vergeefsche van al het aardsche. En zij schikken zich weer in den dood. Het toppunt is nog niet bereikt. Een tijdlang leeft Vasco in den angst lepra te hebben. Als het niet zoo blijkt, is hij eigenlijk teleurgesteld. Hij drijft naar een paroxysme van ongeluk. Den broeder van de leprozen-kolonie kan alleen terugreis naar Europa redden van den dood door elefantiasis. Vasco biedt zich aan als plaatsvervanger. De missionaris, terecht, twijfelt aan zijn doorzettingsvermogen. Maar Vasco stelt het voor als een wonder van bekeering. Dan moet hij het aanvaarden. Den laatsten nacht slapen zij samen in de leproserie. Vasco gelooft aan het einde der vlucht door zelfverloochening. Hij slaapt in vollen, ongekenden vrede. Maar in een nachtmerrie buigt zich een melaatsche over hem heen, met zwerend, lekkend gelaat. En Vasco vlucht als een dief in den nacht en laat den broeder aan zijn lot, den dood, over. Dit is dan het keerpunt: terug naar Tahiti, naar Europa, naar huis, de gehate provinciale omgeving; schuwend en geschuwd. Hij biecht eens bij een vriend, gedeeltelijk; zijn laatste smadelijke échec verbergt hij, maar doet de figuur uitkomen van Plessis, dien hij voorstelt als den held, die wel bij de melaatschen bleef. Door een brief uit Tahiti, dien de vriend, indiscreet, leest, en waardoor de auteur de compositie van het boek vergemakkelijkt, komt de waarheid aan het licht. Daarna analyseert de vriend, mede namens den auteur. Het is natuurlijk een psychose. De moderne romancier kan niet zonder Freud. In een klassieke tragedie van het 20-eeuwsche leven zou een koor mogen voorkomen: ‘Freud! Freud! kühner Seelensucher,
Sohn aus Wien, nur du allein,
Wir bezahlen Ihr mit Wucher
Ihre Zinsen wieder heim!’
Deze auteur is echter wel zoo bescheiden te verklaren, dat hij de analyse nog geen verklaring vindt.
Waarom vlucht een mensch eigenlijk, wel wetend dat er niet te vluchten valt? dat hij altijd even dicht bij zich zelf is? De vlucht om de vlucht, l'art pour l'art. Een strijd met God ... De planeten bewegen om de zon, die zelf reeds beweegt. Door het vaste stelsel vliegen kometen, waarvan sommige ook vaste banen hebben, maar enkele één maal komen en dan verder hun hyperbool volgen om nooit meer terug te keeren. Zoover brengt een mensch het nooit. Hoogstens tot een wijde baan. Dat is het vonnis. Naar het einde der wereld kan hij niet vluchten; want de wereld heeft geen eind.
In een ander werk, Le Maître du Navire, van den overleden Louis Chadoarne (broer van Marc) was de stelling of paradox: dat het aardsch geluk niet mogelijk is zonder het ongeluk, en dat de vrede niet in den vrede (van menschen of natuur) kan gevonden worden. Op een andere, luchtiger wijze, wordt deze stelling ontwikkeld en een nieuwe daarbij gevoegd: dat goddelijkheid niet wordt gevoeld, erkend, als zij geluk en voorspoed inhoudt, maar alleen als zij rampen met zich brengt. Alleen de macht, die onheil sticht wordt als macht erkend, de macht, die goedheid, heil brengt, wordt heimelijk als onmacht beschouwd. Vier society-menschen - twee Franschen, een vrouw en een Engelsch schilder - vallen in de handen van een genialen, krankzinnigen millionair, die hun - zij hebben de mailboot naar Australië gemist - zijn luxe-jacht aanbiedt om hen over de Pacific te brengen. Het thema is niet nieuw; de auteur heeft (evenals in Vasco) geen moeite gedaan om het nieuw aan te kleeden; hij vult de leemten met causerieën, ietwat à la Mirbeau, en komt zonder ons te vervelen pas op 't einde van het boek voor den dag met wat de hoofdzaak lijkt. De veeleischende passagiers worden beter behandeld aan boord en op het eiland, dat Van den Brooks aan zich heeft onderworpen, dan in het beste palace-hotel van de twee halfronden. Toch verlangen zij terug naar hun home in de maatschappij. De eilanders, eerst welvarend, vrij van | |
[pagina 54]
| |
ziekten en onderlinge oorlogen, worden onder de heerschappij van Van den Brooks niet wreeder vóórdat hij er eenige laat ombrengen, andere verminken en de rest in voortdurende vrees laat leven. En hij zelf, die God op aarde wilde zijn, voelt zich dit niet voordat de eilanders voor hem kruipen en sidderen. De eenzaamheid, de heerschappij over een rijk, strekken daartoe niet ... De passagiers komen weer terug in de beschaving, de eilanders in den oerstaat, Van den Brooks ziet het onmogelijke in van God-zijn op aarde en verwoest alles wat hij heeft opgebouwd. Au fond gaat ook dit boek over hetzelfde thema: de pogingen der stervelingen om zich uit de lage sferen en enge kringen op te heffen en de onmacht om deze verheffing vol te houden.
J. SLAUERHOFF |
|