Spijkers met koppen
Pleiten voor een verloren zaak
‘Tooneel’ en Kienen
De heer C. van der Lugt Melsert heeft in een brochure enkele ‘Kantteekeningen uit de Praktijk’, d.w.z. uit de praktijk van het tooneelbedrijf, vereenigd. Wanneer men uitgaat van het standpunt dat de schrijver inneemt, dan is er tegen de ontwikkeling van zijn denkbeeld en tegen de conclusies waartoe die leidt, weinig in te brengen. Wat hij zegt over de quaestie der subsidie lijkt mij zeer juist, wat hij zegt over de taak van den tooneelleider evenzeer, wat hij zegt over den smaak van het publiek niet minder.
Maar de heer van der Lugt Melsert heeft desondanks, naar mijn persoonlijke overtuiging, ongelijk, omdat hij de kern van het probleem ontwijkt. Deze is: bestaat het tooneel nog als uiting van het geestelijk leven? Wanneer men daarop ontkennend antwoordt, dan ligt daarin geenszins een verwijt aan Van der Lugt of wie ook opgesloten. Geen enkele uitingsvorm van den menschelijken geest is eeuwig. Er is geen enkele reden waarom de menschheid niet op een gegeven oogenblik een verouderd expressiemiddel zou verwerpen, wanneer haar nieuwe mogelijkheden geboden worden.
Alle teekenen wijzen er op dat het tooneel als kunstvorm langzaam maar zeker aan het verdwijnen, misschien reeds verdwenen, is. Het blijft nog slechts - en hoe lang nog? - een vermaak, een tijdverdrijf. Ik denk nu niet meer aan den heer Van der Lugt Melsert, en niet meer aan Nederland. Het verschijnsel is universeel. En daarom van te grooter beteekenis.
Wij kunnen vaststellen dat de tragedie, hoogste vorm van het tooneel, niet meer geschreven wordt; dat evenmin de lagere kunstvormen beoefend worden.
Wij kunnen eveneens vaststellen, hoe den enkelen keer dat er nog eens een stuk met oprechte geestelijke bedoelingen en van geestelijke waardij wordt geschreven en gespeeld, het publiek er niet de minste belangstelling voor toont.
Wij kunnen ten slotte vaststellen dat de meesterwerken van het historische repertoire - uit welke periode men ze ook kiest - alleen maar ten koste van financieele offers en te midden van de algemeene onverschilligheid der massa, opgevoerd kunnen worden.
Succes is alleen maar te bereiken met voorstellingen, welke met wat men kunst of geestelijk leven noemt in geen enkel verband staan. Wie behoefte heeft aan ontroering, verrukking, verheffing, moet die niet in den schouwburg zoeken. Daar vindt hij ontspanning en verstrooiïng.
De toestand is nu al jaren lang aldus stabiel gebleven. Een tooneelleider, die wil bestáán, verdient voor zich zelf en zijn talrijke medewerkers den kost met een min of meer beschaafd amusementsbedrijf, en, om zijn persoonlijke ambities van hooger orde te bevredigen, gebruikt hij een deel van zijn overwinst om één of eenige ‘museum’-stukken te monteeren, waarvoor, ten slotte, niemand hem dankbaar is.
Z.g. ‘artistieke’ evenementen doen mij altijd denken aan het kunstmatig opwekken van oude volksgebruiken, waarmede sommige folkloristen zich bezig houden. Het zijn curiositeiten, niet zelden héél interessant, maar die in geen enkel opzicht beantwoorden aan de behoeften van den geest en het gemoed der hedendaagsche menschen. Evenmin als welke propaganda ook het verdwijnen der nationale kleederdrachten, welke niet te vereenigen zijn met de eischen en de opvattingen van het leven dezer dagen, kan beletten, kan het tooneel, dat wij niet meer noodig hebben voor ons spiritueel bestaan, gered worden. Het tooneel is een anachronisme. En daaraan verandert men niets, al schrijft men er iedere maand een boekdeel dik als een bijbel over.
Alles wat Van der Lugt Melsert in zijn brochure schreef is juist; maar was het de moeite waard dit te schrijven? Is het de moeite waard zich druk te maken over een zaak, welke afgehandeld is, welke voor het zedelijke en intellectueele leven geen enkel belang meer vertegenwoordigt? Men kan redelijkerwijze over het tooneel alleen nog maar schrijven als historicus; zooals men over de inquisitie, het leenstelsel of de kruistochten - óók eenmaal levende uitingen van het menschelijk verlangen - schrijft. Wat men tegenwoordig nog ‘tooneel’ noemt en waarvoor men de schouwburgen gebruikt, is, precies als kienen, een eenvoudig middeltje om de lange winteravonden te dooden. En de enkele maal dat een idealist teruggrijpt naar het werkelijke tooneel blijven de ‘toeschouwers’ thuis, bij radio en whiskysoda, een partijtje bridge maken.
Er is in dit alles geen reden tot droefenis. Vandaag verdwijnt het tooneel, morgen gevoelt men geen behoefte meer aan maat en rijm ... De geest