EDGARD TIJTGAT
Naar een teekening van Gustaaf de Smet (Cliché afgestaan door ‘Variétés’)
Dit is, au fond, een vervelende geschiedenis voor de kunsthistorici en de schoonheidsleerders, want zij missen alle punten van vergelijking. Laten wij de aestheten rustig hun eigen zaakjes laten opknappen. Hun zorgen raken ons niet. Want wij zijn kinderen. En als kinderen lezen wij Tijtgat's vertellingen, bekijken wij zijn plaatjes, en een wereld van wonderen en zaligheden gaat voor ons open. Deze verhalen zijn natuurlijk heelemaal geen verhalen. Iedereen wil tegenwoordig verhalen schrijven en het vervelendste is dat de meesten het ook inderdaad doen. En dat noemt men ‘litteratuur’ maken.
Bij Tijtgat vinden wij geen spoor van litteraire bemoeiïngen, geen spoor van een litteraire constructie: d.w.z. exposé, climax, ontknooping, samenvatting. Laten wij het dadelijk ronduit zeggen: zijn boekje is een boekje zonder kop of staart. Goddank. Want bij de meeste boeken is de kop leeg en dient de staart alleen om tegen de kritiek te kwispelen.
Indien men mij op den man af zou vragen: wat staat er nu eigenlijk in dat boekje van dien Tijtgat, dan zou ik met mijn mond vol tanden zitten. En ik geloof dat niemand hierop een precies antwoord kan geven. Want er staat niets in, waar de rede vat op heeft, niets dat wij met onze gewone woorden kunnen omschrijven. Niettemin gaat er een gewisse en onvermijdelijke bekoring van uit. Bij eenig nadenken bemerkt men dat die bekoring precies dezelfde is, als die welke ons aanraakt, wanneer wij vóór zijn schilderijen staan.
EDGARD TIJTGAT - Zelfportret
Reproductie naar een houtsnede van Tijtgat
Verder kan men echter in de analyse van deze gevoelens niet gaan, omdat die bepaalde charme van Tijtgat zich onttrekt aan ieder nader contact met het vernuft.
Ja, juist in het onredelijke ligt de suggestieve kracht van Tijtgat's kunst, die meer dan eenige andere uiting uit imponderabilia bestaat. En dit maakt haar niet alleen bekoorlijk, maar nog veel meer boeiend.
Alles wat wij samen, een beetje pedant, onze logica noemen, heeft op Tijtgat geen vat. Hij lacht er om in zijn verhalen. De plans schuiven langs en door elkander, alle verhoudingen zijn door mekaar geschud; de associaties zijn barok en onverwachts en de kleuren passen nooit precies in de vormen. Maar wij gevoelen tegelijkertijd heel duidelijk, dat voor den schrijver een andere wereld met een andere logica bestaat. En hij leeft en beweegt er zich in, met een blijmoedig gemak, even natuurlijk als wij op onze armelijke aarde.
Heel het werk van Tijtgat toont ons een verwonderlijk mengsel van hallucinatie èn het typisch Vlaamsche realisme; hieruit ontstaat een soort beangstigende humor, een verbijsterende metaphysische jovialiteit. Heel in de verte doet hij ons in zijn proza denken én aan Poe en aan Timmermans (bien étonnés de se trouver ensemble) en toch heeft hij niets van den een en niets van den ander, omdat hij, op een heel ongezochte en natuurlijke manier, origineel is.
En aldus geeft hij ons, telkenmale als wij hem in zijn werk ontmoeten, het puur plezier van een nieuwe wereld - feeëriek en kinderachtig - te ontdekken.