zijn uiterlijk, van zijn band, zijn papiersoort, zijn lettertype en bladspiegel. Onze vriendschap voor het boek is echter pas volkomen, indien wij óók nog houden van iets anders: de documentatie. Het letterkundig werelddeel is door drie rassen bevolkt: de begeesterden door de Verbeelding, de begeesterden door het voorwerp, de bricabracomanen, zooals de Goncourt ze heeft betiteld in zijn ‘La Maison d'un artiste’, en de begeesterden door de sorteering. Tot het laatste ras behoort de heer P.H. Muller, uit Rotterdam, wiens levenswerk een bibliografie is der moderne Nederlandsche literatuur, die in een oneindig aantal afleveringen in het tijdschrift: ‘Opwaartsche Wegen’ verschijnt.
P.H. MULLER
Deze bibliografische aanteekeningen kenmerken zich door een meesterlijke volledigheid. Als de heer Muller zich met een auteur gaat bemoeien, dan blijft er geen boek, geen tijdschrift, geen courantenbericht, door of over dien auteur geschreven, onopgemerkt. En wanneer iemand het plan opvat om over een auteur te schrijven, die in een der bibliografieën van den heer Muller compareert, dan is àl het documentaire voorwerk al verricht, - hij kan zich onmiddellijk verdrinken in beschouwingen.
Niet wijl ik mijn collega's en mij zelf het gaarne zoo gemakkelijk zie gemaakt, maar omdat geleidelijk onder de handen van den heer Muller groeit een encyclopaedie van de moderne literatuur, die onontbeerlijk zal worden voor elk toekomstig literatuuronderzoek, - daarom vraag ik aandacht voor dezen merkwaardigen man.
Want ieder weet, hoe - met uitzondering van onze onovertroffen Koninklijke Bibliotheek - de meeste bibliotheken hier te lande arm zijn aan gegevens omtrent de literatuur van onzen eigen tijd, en zal het toejuichen dat er iemand is in Nederland, die het nijpend gemis vergoedt. En het ware te wenschen, dat een der vele instellingen of vereenigingen zich van deze uitnemende werkkracht verzekerde, om den bibliograaf in dienst te stellen van wie inlichtingen omtrent moderne letterkunde verlangt.
* * *
Voor ons, vrienden van het boek, is deze bibliograaf, die vele levenskansen verzuimde enkel en alleen omdat de literaire opsporing het leven van zijn leven is, de ziel van zijn ziel, - wijl wij in hem een voorbeeld ontmoeten van belangelooze toewijding aan het Nederlandsche Woord, een werker die recht heeft op onze genegenheid. Ziet hier nu een literator, die nooit ‘zichzelf hoort praten’, die het praten aan anderen overlaat, maar zelf alleen het filigrane werk der ordening verricht, dat zulk een weelde geeft van prettige georiënteerdheid, maar het zware offer vergt van een nameloos geduld en het talent vraagt uwer kunstzinnige intuïtie.
Gaandeweg echter is deze lettré, in een sfeer vertoevend van letterkundige Schoonheid, van het schikken tot het schiften en van het schiften tot het oordeelen gekomen. Hij is de schrijver geworden van enkele rake essays, welker veel overwogen opmerkingen oprijzen uit een feitenkennis en eruditie, die menig scheppend kunstenaar hem kan benijden.
Ik wil dit artikel in overeenstemming houden met de bescheidenheid van de persoonlijkheid die ik heden aan de lezers van ‘Den Gulden Winckel’ voorstel, in- dien zij al niet op hun weg van letterkundige studie hem hebben ontmoet. En daarom blijf ik kort, en volsta met deze enkele aanteekeningen. Maar evenals bibliothecarissen en kunstzinnige uitgevers behoort hij tot den Staat der letteren, en het was mij een vreugde, aan dezen voortreffelijken staatsburger te mogen herinneren.
P.H. RITTER Jr.