Den Gulden Winckel. Jaargang 27
(1928)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
wij dezer dagen in Brussel verkeeren, dank zij de zonderlinge moraal van de herkeuringscommissie voor filmvertooningen, die er toe leidde, dat de Miss Cavell-film werd verboden. Vlamingen, die Nederland een goed hart toedragen, vonden het belachelijk, konden dit besluit niet ernstig opnemen, omdat zij onmogelijk konden doordringen in de geestesgesteldheid, waaruit het voortvloeide. En wij, brave Nederlanders, wij zijn reeds zoo gewend aan dergelijke schoolmeesterij, dat wij het ternauwernood meer opmerken, als wij worden behandeld gelijk kinderen in den onzindelijken leeftijd. Indien wij begaafd waren met het vermogen om caricaturen te teekenen, dan zouden wij den Nederlander van onzen tijd weergeven als een volwassen man met snor en baard, gezeten in een van bijzondere gemakken voorzienen kinderstoel. En daarin wordt hij opgekweekt volgens volmaakt paedagogische methoden. Geen onzedelijk geestelijk voedsel voor den dot, geen film van Miss Cavell. Zijn voedseltje wordt eerst gekeurd, het mag geen schadelijke stoffen bevatten, niet te warm zijn, niet te koud. Het kindsche Nederlandertje zou zijn mondje eens kunnen branden of zijn ingewandjes kunnen deren. Wij leven vrij, wij leven blij onder de gouvernementeele zuigelingenzorg. Het papje van de Miss Cavell-film is voor ons geproefd door onze mannelijke nurses, wien een mutsje met keelbandjes niet zou misstaan, en het is niet deugdelijk bevonden. Die film is onzedelijk, zoo verklaarden zij. Zij zeggen ook waarom, in een lange redeneering, die er hopeloos verward uitziet, als alle betoogen, waarbij een zwakke zaak wordt verdedigd, met verachting van de eenvoudige logica. Ze wringen zich daarbij in bochten, de heeren van de herkeuringscommissie, omdat Barbertje moet hangen. Wij zullen de acte van beschuldiging niet weerleggen, immers het is een particuliere opvatting, die ons geen belang inboezemt. Intusschen willen wij toch opmerken, dat de heeren zich een oordeel over de historie aanmatigen, waartoe niemand op het oogenblik nog het recht heeft. En bovendien nog een eigengereide moraal en psychologie: die van den struisvogel. Met welk recht oordeelen zij dat men den oorlog moet doodzwijgen, er niet meer over mag spreken en denken? Vroeger, toen de mensch nog mocht denken, toen hij niet behoorde tot een onmondige kudde, aangevoerd door demagogen, leerde men de geschiedenis om uit het wel en wee, dat de wereld had gekend, de lessen te trekken voor de toekomst. Tegenwoordig sust men het goedige volk met een wiegeliedje: ‘slaap kindje slaap!’ Maar daarbuiten loopt een aap met een politiek gezicht. Die grijnst en denkt: ‘Dom houden, dom houden’. Herinnert gij u dit verwijt meer te hebben gehoord, en wel gericht aan het adres van de kerkelijke partijen? Zeide Brederode reeds niet ‘het kan verkeeren’ en is de wereld niet even kluchtig gebleven als in zijn tijd? Wat prachtige figuren levert zoo'n Nederlandsche filmcommissie voor een Molière en hoe jammer is het, dat hij zoo vroeg en zij zoo laat zijn gekomen! De Belg Charles Bernard (Gallo) schreef in zijn blad over dit besluit de volgende scherpe critiek: ‘Het stuk is wat lang, anders hadden wij het gaarne afgedrukt. Want de Hollandsche ziel, deze protestante, pacifistische, locarnistische, Duitschgezinde, in één woord gezegd neutralistische ziel, zoo dierbaar aan de Hollanders, toont zich er in met een naïveteit, een schaamteloosheid en een welgevallen, dat het pedantisme, waarvan slechts de Bataafsche schoolmeesters het geheim bezitten, tot over de grenzen van het belachelijke drijft.’ Wij kunnen het er mede doen. Gallo is een vijand van ons volk en wij weten, dat hij ons onrecht doet. Wij beseffen hoe zijn haat in volledig behagen heeft gegloeid bij het schrijven. Maar wij kunnen ons, nu hij dit stuk tegen ons kan ter tafel brengen, niet verdedigen, omdat wij te zeer beseffen, dat een Gallo en met hem vele anderen en zelfs ons goedgezinde Belgen na de fraaie redeneering der commissie hebben kunnen, neen, hebben moeten denken als hij. Men beoordeelt elkanders fouten immers à travers un tempérament. Zoo moest Gallo's proza wel uitvallen zooals wij het lazen. Maar in den grond van de zaak, ten aanzien van de feiten, heeft hij gelijk en niet wij. Want dit besluit was onredelijk. Indien men een dergelijken spitsvondigen casuïstischen maatstaf aanlegt, dan is geen van de films, die wij op het oogenblik te zien krijgen, zedelijk. In al die filmromannetjes komen passages voor en tendenties, waarvan een verkeerde invloed kan uitgaan. En naar films, die even gekuischt zijn als tractaatjes, gaat niemand zien. De filmcommissie heeft de grenzen van haar bevoegdheden verre overschreden, zij heeft onzedelijk genoemd, hetgeen van een bepaald standpunt uit, ten hoogste als onpaedagogisch kan worden beschouwd. | |
[pagina 141]
| |
Gallo kon spreken van schoolmeesterij. Maar hij zeide in het slot van zijn artikel nog iets anders. Hij haalde de zotste overweging aan, die in de motiveering van het besluit te lezen stond, namelijk: ‘Wie in dit verbod een vriendelijk gebaar tegenover Duitschland wil zien, moge bedenken, dat het ook een dienst aan Engeland is, dat van de exploitatie van dit tragische Miss Cavell-geval beschuldigd zou kunnen worden.’ Als staaltje van hypocrysie is er nog niets beters gevonden, zoo luidt de conclusie van dezen Belg. Spreek dit nu eens tegen! Wij althans zouden er den moed niet toe vinden. Wij gevoelden zelve, toen wij van dit argument kennis namen, ons den inhoud van de maag naar de keel dringen. Maar wie zich verontschuldigt, beschuldigt zich en wij vragen ons af, of misschien gelijk in Engeland bij ons sommige invloeden hebben gewerkt. Immers, wie nog een hoofd bezit dat normaal werkt, kan zich dit dwaze verbod niet anders verklaren, dan uit buigzieke onderdanigheid, hetzij tegenover vreemde Goden, hetzij tegenover de Goden van dezen tijd, de almachtige demagogen met hun domperijen. Eerst de Film, dan de boeken! Past op! Wij leven vrij ... |
|