Korte Berichten
Het eeuwfeest van Meredith
Georg Meredith werd geboren 12 Februari 1828. Zijn moeder was een Iersche; langs vaderszijde was hij van Welsche afkomst. Zijn geboortedag was die van Darwin en Lincoln; zijn geboortejaar dat van Tolstoï en van Ibsen.
Ofschoon hij te Hampshire geboren was en het grootste gedeelte van zijn leven in Wales doorbracht, was zijn opvoeding niet Engelsch, doch eerder Duitsch. Zijn prozastijl heeft alleen verwantschap met dien van Thomas Carlyle, die eveneens door Duitschland was geïnspireerd. Meredith koesterde overigens voor Carlyle de grootste bewondering. Beiden hadden nog dit gemeen, dat zij meer belang stelden in de metaphysische verklaring van de passies dan in de passies zelf. In de romans van Meredith gaat de exacte waarneming steeds gepaard met speculatieve uitweidingen; zoodat men zeggen mag dat hij de stof voor zijn boeken uit zijn eigen gevoelens en gedachten opbouwde.
Hij was een hartstochtelijk bewonderaar van de Fransche literatuur. Zijn sympathie voor de Franschen was een uitzondering in dezen tijd vóór de Entente, toen een Tennyson blijken gaf van enggeestigheid. Nochtans leerde hij niets van de Fransche schrijfkunst, van der Franschen klaren, korten zinsbouw.
Niemand zal hem den roem van een oorspronkelijk en krachtig denker ontzeggen. Gedurende de laatste kwart-eeuw van zijn leven dwong zijn naam een onvermengden eerbied af en was zijn woning een Mekka voor kunstenaars en geleerden. Onder de bewonderaars van het eerste uur rekent men Georges Eliot en Dante Gabriel Rossetti. Zijn lezerskring bleef evenwel beperkt. Stevenson las de ‘Egoïst’ eenigszins zooals Stendhal het burgerlijk wetboek.
Meredith ving zijn literaire loopbaan in 1851 aan met een kleinen verzenbundel. En het was misschien alleen door geldgebrek gedreven dat hij zich later aan den roman wijdde. Door geheel zijn oeuvre blijft de poëtische gave na te wijzen. Henry James getuigde, dat in het werk van Meredith het lyrisch element ons treft ‘als gevleugelde paarden voor den wagen van zijn proza gespannen’: en deze paarden trappelen en steigeren en trachten voortdurend de aarde van zich af te stampen.
Meredith schreef met de grootste moeite. Ook is zijn stijl nergens ongedwongen. Ieder oogenblik voelt men de worsteling.
Meredith was een rationalistisch philosoof, met een tikje mysticisme. Voor hem is er geen verloren paradijs. De schepsels zijn hem niets anders dan natuurproducten. Met de geestdrift van een geloovige noemt hij dit leven en deze aarde; hij spreekt in vage bewoordingen van God, als van een geestelijke schepping der menschen. Zijn helden voeren hun strijd zonder op te zien naar een hoogere macht; zij uiten zich in geweld, eten en drinken smakelijk; zij worden door geen noodlot gedreven. Meredith meende dat de mensch heerschen kon over de erfelijkheid, den invloed van het milieu, en zelfs het lot overwinnen kon. Zijn mannen en vrouwen zijn de meesters van hun lot. Ascetisme verachtte hij. ‘Kan ik,’ schreef hij in een brief aan Rev. Dr. Jessopp, ‘bewondering koesteren voor, of positieve deugd vinden in Sint Simeon? Brengt hij ons nader tot God? Ziet gij niet in, dat deze heilige niet gedreven wordt door aanbidding maar wel door vrees? Laat u niet misleiden door deze wanstaltige godsdienstigheid. Ik sluit den neus, en roep om een Zuidwestenwind.’ En stel daar tegenover wat hij in een langen brief aan zijn zoon over het gebed schreef: ‘Zoek de waarheid in alles en volg ze, zoo zult ge rechtvaardig leven tegenover God.’
In ‘Rhoda Fleming’ zegt hij dat wij onsterfelijk zijn, niet in wezen, wel in onze daden; het is dwaasheid te meenen dat men handelen kan en tevens ontkomen aan de gevolgen van deze handelingen. In ‘Lord Ormont’ verheerlijkt hij de vrijheid van het individu boven de tucht.
Dat hij vóór alles een dichter in proza bleef, weten wij ook hieraan, dat wij ons wel vele tooneelen uit zijn romans, doch zelden de gansche geschiedenis ervan herinneren. Tal van tafereelen uit ‘Richard Feverel’ gaan niet meer uit het geheugen. Het kan voor zijn werk als regel gelden, dat hij ons zelden onze wereld toont, maar in zijn beste oogenblikken een licht werpt op zijn wereld.
Georg Meredith stierf op 18 Mei 1909. Aan de petitie, dat hij in Westminster Abbey ter aarde besteld zou worden, werd geen gevolg gegeven, ofschoon het verzoekschrift mede onderteekend was door den toenmaligen ministerpresident Asquith.