dat helle licht terug te leiden tot het pad des levens en zijn voetstappen te richten op den weg des behouds. Van Weel wilde in Pim Gods vinger, die dreigend in zijn leven was opgeheven, niet zien. Hij wilde ‘de andere weg’ niet gaan. En als nu op de basis van Lou's voorspoedigen levensgang zijn boezemzonde van eigenzinnigheid en hoogmoed zich gaat herhalen en hij nog voor het kind geboren is, voor z'n kleinzoon al gaat hunkeren naar de glorie, die zijn eigen kind hem niet vermocht te geven, dan breekt God, op hetzelfde moment, dat zijn radikaal-verkeerde opvoeding van Pim in diens krankzinnigheid tot zijn ijselijkste konsekwentie komt, de opgaande lijn van Lou's leven, daar haar kindje dood wordt geboren. En nòg was het niet genoeg. Eerst toen Lou gestorven was, brak de glorie van het eindelijke zware weten door over zijn gezicht. Dan ziet hij, hoe hij zijn dochter in haar beslissende levenskeus niet met rijp levensinzicht heeft terzijde gestaan, doch eigen uiterlijke levensglorie heeft gezocht en daarmee in beginsel het levensgeluk van zijn kind vernietigd. Dan eindelijk kan hij Pim niet missen, omdat het ideale vaderschap in hem is opgestaan. Dan kan hij, die Gods weg niet wilde gaan, zeggen: ‘Ik meende dat ik de weg wist. En ik zag niets. God heeft de andere. Bidt dan, dat Hij ons die leert gaan!’
De levensopenbaring van Lou's man, Aart Gravestein, is van een verwarrende tegenstrijdigheid, welke veroorzaakt wordt door twee levenstendenzen. Er is, evenals bij Van Weel, ook bij hem een egoïstische appreciatie van menschen en dingen, naar de beteekenis, die ze hebben voor zijn uiterlijke levensheerlijkheid. Doch de onrust in zijn oogen spreekt van de werking van zijn geweten. Van Weel's leven ging in één richting, hij is een karàkter. Gravestein niet: hij staat onder invloed van anderen. De slechte mensch in hem is verbonden met een mondaine, gewetenlooze vrouw van de wereld; de betere mensch in hem gaat uit naar Lou. Beiden wil hij vasthouden, met het funeste gevolg dat hij door zijn ontrouw Lou in den dood jaagt. Nu hij de beste kansen voor de ontplooiïng van zijn innerlijkheid heeft vergooid, leerde hij eindelijk opzien tot God.
Louise Van Weel is één van Gods liefste kinderen, aan wie het Bijbelwoord wel wordt bewaarheid, dat de Heer degenen, die Hij liefheeft, kastijdt. We zien in dezen christelijken roman de goddelijke paedagogie doende om Lou door vele beproevingen heen in de harde leerschool van levenssmart en levensontluistering rijp te maken voor den hemel. In haar ziel ontstaat het conflict tusschen menschelijkheid en geloof, waaruit die wonderlijke ‘Schaukel der Seele’ wordt geboren, die labiele zielshouding, die bestaat in het getrokken worden naar tegenovergestelde richtingen, terwijl het tevens vasthouden van beide elkaar uitsluitende levensmomenten de spanning des levens te voorschijn roept.
Zou dat conflict levensbeslissende beteekenis krijgen, dan moest Lou door een huwelijk tot algeheele ontplooiing van haar vol-menschelijke vrouwelijkheid kunnen komen. In de persoon van Aart Gravestein komt het leven voor haar in zijn meest subjectieve gedaante. Ze staat dan voor de beslissende levenskeus en het is van principieele beteekenis, dat ze, ondanks het feit, dat ze niet weet, of God dat huwelijk wil, toch met Gravestein zich verlooft en trouwt. Het is ten slotte haar zuiver-natuurlijke vrouwzijn, dat haar tot 'n verbintenis met dezen man drijft. Zoo komt het, dat heel haar liefdeleven verbonden is met angst en huivering en dat er 'n stille weggeborgen vrees in haar ligt. Het huwelijk is voor haar ‘zwàre levensheerlijkheid’.
De groote fout van Lou in haar verder leven is, dat ze den strijd des geloofs schuwt uit vrees voor haar verhouding tot Aart. Die lijdelijke trek van haar karakter doet ons nu zien, hoe ze ook echt het kind is van haar moeder. Die lijdelijkheid is ook oorzaak, dat God niet dóór haar psychische ontwikkeling heen haar geloof kon doen zegepralen over haar menschelijkheid. Dit kon alleen geschieden door haar leven door geweldige gebeurtenissen te schokken. Het menschelijke moest wegvallen, opdat het goddelijke plaats zou erlangen. Het bloot-natuurlijke menschenoog moge spreken van een catastrofalen levensgang, voor het oog des geloofs gaat het naar de uiteindelijke overwinning in den vrede des harten.
Lou's liefdeleven beweegt zich niet in Gods weg. Was er bij haar vader opzet, bij haar is er een onmacht om ‘de andere weg’ te gaan. God oordeelde over het huwelijksleven van Lou en de telkens weerkeerende onrust van Aart. Doch ze wilde er niet aan en al haar hoop stelde ze op het kind, dat geboren stond te worden.
In haar moederschap ging de heerlijkheid van haar leven culmineeren, doch zoo kwam ze niet tot het lichtende middelpunt van het leven, tot Christus. De goddelijke paedagogie gaat nu van koers veranderen en leidt haar weg door de diepte. Het kindje wordt doodgeboren. Inderdaad! dit boek is zwaar en verbijsterend van levensernst en principieel zondebesef. Het schoonste en teerste, dat ooit in de ziel van een vrouw kan ontluiken, het wordt in de heilige orde der dingen Gods, in het licht der eeuwigheid, gezien als kwaad.
Helaas - Lou zelve hoorde Gods roepstem niet. Ondanks het feit, dat Aart's ontrouw steeds duidelijker blijkt, wil zij hem toch vasthouden en niet de mislukking van haar huwelijk zien. De twee polen van Lou's liefdeleven zijn haar liefde tot haar vader die een liefde in Gods weg was en de liefde tot haar man, die niet was een liefde in Gods weg. Haar verhouding tot Aart heeft nu een blijvende breuk met haar vader tengevolge - ook tegenover hem wil ze de mislukking niet erkennen, en als Jo haar verzocht alles weer goed te maken door terug te keeren tot haar vader, sluit ze met een siddering alles weer achter het scherm van haar liefde. Het zondige handhaafde ze ten koste van het goede.
Als ze uit Bergen terugkeert in haar huis, wordt ze eindelijk onontkoombaar voor de realiteit van Aart's ontrouw geplaatst, doordat zij hem in de vestibule verrast met de andere. Dan nog, wil ze, als ze gevlucht is, de werkelijkheid niet aanvaarden, niet strijden uit vrees voor de scheiding. Dan is het Gods tijd om de oplossing te brengen: de ontbinding van het huwelijk: de bekeering van Van Weel en van Gravestein, de realiseering van Lou's geloofsideaal - het gebeurt alles aan Lou's sterfbed! De consequente oplossing van Lou's leven was de dood. Haar leven bleek een totale mislukking. Ze had gefaald in het meest-wezenlijke van haar mensch-zijn, in haar liefde. Ze had het leven ten volle doorleefd, op de hoogten der vreugde en in de diepten der smart - wat kon ze nog meer van het leven verwachten, nu God haar den vrede des harten had geschonken in de paradoxale geloofsjubel: ‘God is goed geweest!’ Voor zulk een geloof heeft Gods liefde de eenige maar ook volkomene zekerheid weggelegd aan de andere zijde van het graf!
Christelijk Nederland mag de autrice dankbaar zijn, die zulk een boek uit de Christelijke levensgedachte baarde.
Zaandam
T. SCHUYT