Men behoeft niet lang te zoeken om ze te vinden. Maar het procédé is wel eenzijdig! Want men kan, óók met citaten, het tegendeel bewijzen; omdat men alles bewijzen kan met stukken van verzen en volzinnen.
Dat neemt echter niet weg dat een officieele huldiging van den buiten alle maatschappelijke verhoudingen, buiten alle juridische en moreele wetten staanden, zwervenden Wildeman, pijnlijk van belachelijkheid is.
‘L'ombre semble s'appesantir chaque jour sur les marais envahisseurs. L'hypocrisie étend la hideur de sa main sur les hommes que nous aimons pour les faire servir à la préservation de ce qu'ils ont toujours combattu. Il va sans dire que nous ne nous abusons pas sur la portée de telles entreprises de confiscation, que nous ne nous alarmons pas outre mesure de vos manoeuvres honteuses et coutumières, persuadés que nous sommes qu'une force d'accomplissement total anime contre vous tout ce qui au monde a été véritablement inspiré. Peu nous importe que l'on inaugure une statue à..., que l'on édite les oeuvres complètes de..., que l'on tire quelque parti que ce soit des intelligences les plus subversives puisque leur venin merveilleux continuera à s'infiltrer éternellement dans l'âme des jeunes gens pour les corrompre ou pour les grandir.
La statue qu'on inaugure aujourd'hui subira peut-être le même sort que la précédente. Celle-ci, que les Allemands firent disparaître, dut servir à ce que l'un d'eux bouleversât de fond en comble votre Place de la Gare ou réduisît à néant le musée dans lequel on s'apprête à négocier ignoblement sa gloire’.
4. Het is de vraag of Stijn Streuvels redenen heeft om zich miskend te achten en deswegen verbitterd te zijn. Naar mijn meening heeft hij echter niet te klagen over waardeering en vriendschap van lezers en critici.
Maar het is altijd verwerpelijk, een bewijs van zwakheid èn van gebrek aan goeden smaak, om die verbittering, al of niet gegrond, in het openbaar te etaleeren, zooals hij dat doet in het prospectus voor zijn nieuwe boek, dat we hier, als een afschrikwekkend staal van geestelijke en zedelijke aberratie afdrukken. Bovendien is een prospectus, dat een zakelijke mededeeling aan het publiek behoort te zijn, niet de plaats voor zulke persoonlijke ontboezemingen.
Het is werkelijk heel tactloos en onaangenaam. Men oordeele:
‘De Teleurgang van den Waterhoek’ werd ontworpen in 't jaar 1905. Het boek is opgedragen aan al de lijkbidders en doodgravers in de republiek van het rijk der letteren, - die een schrijver aanzien alsof hij een koersepeerd ware dat altijd opnieuw den eersten prijs moet loopen, - ofwel eene koe, die buiten boter en melk, om het jaar een kalf moet leveren.... en die dan nog vinden: dat het een veerzekalf had moeten zijn, als 't een stierskalf is, en omgekeerd; - die er op azen, als een schrijver twee jaar wachten durft een meesterstuk te leveren, het als hun ambtsplicht van gepatenteerd ‘beoordeelaar’ beschouwen, en met kwalijk verholen genot, het als ‘hun’ profetie aan de heele wereld bekend maken: dat de schrijver zijne rol is tenden gespeeld, dat hij er van onder trekken mag - afgeloopen! Op zoek naar een ander slachtoffer. We beleven een tijd van déclamatie. Streuvels echter heeft nooit gestoeft met titels van boeken die nog moesten geschreven worden, heeft ook altijd het aangekondigde werk geleverd. Die Teleurgang nu - zijn vijf-en-twintigste boek ('t kleingoed niet medegerekend) - is nog bijlange ‘zijn eigen’ teleurgang niet! Streuvels voelt zich springlevend, - meer dan ooit in schik ... en begint eerst te werken. Maar dàt belet geenszins - als 't hem invalt - hij zich de weelde veroorloven zal, te doen alsof hij uitgebloed ware, om uit liefhebberij te prutsen aan buitenlabeur. Streuvels en kostert in geen enkel kapelletje, voelt tegenover niemand eenige verplichting, en brengt zijn werk ter markt wanneer hij het goedvindt, en over om 't even wàt hij in zijn pander meebrengt, mogen welweters hun orakel strijken... maar dàt is alles.
Een prins is hij die doen kan - en doet - 't geen hem lust!
5. Eindelijk heb ik, tusschen veel schuimende verheerlijking en al te verbitterde verguizing, een juist afgewogen oordeel over Rostand ontdekt. En dat doet mij te meer genoegen, omdat ik met mijzelf maar niet over dezen schrijver in het reine kon komen. De vertooningen van zijn werk brachten mij, ondanks mijzelf, altijd onder een onweerstaanbare bekoring, en de lezing gaf mij, ook àltijd, een teleurstelling en wekte wrevel en afkeer. Alles wat ik las over Edmond Rostand gaf mij sympathie, alles wat ik las van Edmond Rostand neutraliseerde deze weer. En nog zelden werd mijn verlangen om te bewonderen zoo systematisch teruggeslagen.
De prachtig-gemonteerde reprise van ‘Chantecler’ in het Théâtre de la Port Saint-Martin geeft Lucien Dubech aanleiding tot een zeer rechtvaardige beschouwing. Hij bekent die zelfde charme te ondergaan, dezelfde ontroering te gevoelen, en toch ziet hij ook die verschrikkelijke fouten.
Deze voorstelling: ‘permet de remettre cet ouvrage à sa juste place. Dans l'oeuvre de son auteur, au premier rang auprès de Cyrano. Dans le théâtre contemporain, très haut. Une pièce de Rostand, très haut? C'est vous qui parlez ainsi? Mais oui, c'est nous.
Il y a dix ans que nous disions, à l'occasion: “Il faudra réhabiliter Chantecler”. Grâce à M. Lehmann, ce jour arrive, qui doit être pour Rostand, sinon le jour de vraie gloire, du moins le jour de juste gloire.
Gloire mesurée, restreinte, limitée de toutes parts. Rostand n'est pas un grand poète, Chantecler n'est pas un chef-d'oeuvre. Trop de défauts abominables, sans oublier à côté des parties exécrables les parties faibles. Mais il y a les parties estimables, sinon très belles et très hautes. La part du pire, on la connaît de reste. C'est le mauvais goût. Mais ici, il se présente sous un jour étrange, éclairé de deux côtés par une lumière double étonnante, troublante, émouvante.
Il n'est pas une oeuvre de Rostand que le mauvais goût gâte autant que Chantecler, et nulle part aussi il n'est plus offensant, puisqu'ici il dépare des beautés véritables. Tout le rôle du merle, le second acte presque entier sont parmi ce qu'on peut entendre de plus affligeant. Ce merle qui traverse par des calembours une veine lyrique noble et saine, cette réception chez la pintade qui n'est, à une scène près, qu'une suite de pitoyables extravagances verbales, on ne peut, en vérité, mieux gâcher à plaisir l'agrément délicat de jouer avec les mots.
Mais voici l'extraordinaire, qui semble n'avoir pas été remarqué, à coup sûr qui n'a pas été assez mis en lumière: cet horrible défaut, Rostand ne l'étale ainsi que pour le railler. Une des idées directrices de la pièce est l'apologie de l'inspiration saine qu'on reçoit de la nature, de la poésie simple, de la terre, du coin où l'on est né, de la vie humble et du devoir familier. Le merle, le paon et la pintade ne sont là que pour faire repoussoir, pour servir de cible aux condamnations violentes que porte Chantecler contre le frelaté, l'artificiel, l'esprit impur, au nom du naturel, de la poésie, du devoir. Le coq Chantecler, pour Rostand, est le symbole du paysan poète, comme fut Mistral’.
Na deze nieuwe, en, naar mij toeschijnt, volkomen aanvaardbare, interpretatie, die wellicht het eenige middel is tot redding van dit werk, beschouwt Dubech het dichterschap van Rostand: