Al pratende met...
Twee boekverkoopers
II. Henri Mayer
Ukent hem niet? Dat is ten eerste een bewijs, dat u niet bij Nijhoff komt in het Voorhout, waar Henri Mayer open boekentafel houdt, en ten tweede, dat u het alleraardigste boekje ‘Dichters in het Koffijhuis’ door Otto P. Reys niet nauwkeurig gelezen hebt
Want als u dat wèl gedaan had zoudt u hem kennen uit de beschrijving, die Reys van hem gegeven heeft.
‘Mayer is de troost, de steun, de hoop en de uitkomst voor alle niet-platonische boekenvrienden, van allen die werkelijk boeken koopen en met eenig verstand koopen. Hij is een boekverkooper, die zelf iets van boeken afweet en die van boeken houdt. Een zeldzaam zoogdier dus. Ik heb meermalen, ook van het buitenland uit, zijn kennis en ervaring te hulp geroepen, en nooit zonder baat. Van Fransche uitgaven bleek hij herhaaldelijk beter dan mijn Parijsche boekverkooper op de hoogte te zijn. Hij kent onnoemelijk veel titels; maar dat is, après tout, niet zoo belangrijk als takt en intuitie, waardoor hij bijna altijd raadt wat men in een bepaald geval juist zoekt en noodig heeft. Boeken koopen is altijd een aangenaam werk; boeken koopen bij de firma Nijhoff, waar de heer Mayer zijn ministerie uitoefent, is een intiem feest!
Wat hebben wij samen in het Koffijhuis “L'Espérance” al niet af geboomd! En wat praat die man vlug, het lijkt wel een lawine van heel fijne puntige kiezels! Ik heb soms moeite om hem bij te houden, maar alles went op den duur’.
Inderdaad, Henri Mayer praat ontzettend vlug. Hij rolt over zijn woorden, en staat, voor ge het weet, weer op en gaat door alsof er niets gebeurd is. Hij is niet bij te houden. Voor den interviewer om wanhopig te worden!
Niet achter zijn lessenaar voor het raam, dat op ons onvolprezen Voorhout uitkijkt, heb ik Mayer gesproken, maar in zijn huis, 's avonds. In de zaak was het onmogelijk, te druk, te onrustig.
‘Veel heb ik je niet te vertellen... Stols, ja, Stols wil de dingen in de hoogte brengen en heeft de boekhandelaren geprikkeld. Ik vind dat hij grootendeels gelijk heeft, al moest hij, om beter den nadruk te leggen, hier en daar wat overdrijven. In ieder geval toont hij zich een vriend van den goeden boekhandelaar, ook al schijnt die dat niet te apprecieeren. Hij heeft polemiek uitgelokt. Als Stols zegt, dat er bij de boekverkoopers 80 pCt beunhazen zijn is dat juist, ik geloof zelfs, dat hij het percentage te laag schat.
Maar hoe komt dat? Laat ik voorop stellen, dat ieder beschaafd mensch, dus zeker een boekhandelaar, op de hoogte dient te zijn van de geestelijke stroomingen, dus over literatuur, kunst enz. - kan meepraten. Dat spreekt vanzelf, en dan bovendien nog zooveel mogelijk moet weten van litteratuur over recht, techniek, geneeskunde, biologie enz. Maar van een boekhandelaar, bij wien die vakken niet voorkomen, zooals in een provinciezaak, mag men niet vergen, dat hij, en nog minder zijn personeel, “bij” is. Ik herinner me dat mevrouw Top Naeff eens verteld heeft dat ze in Dordrecht naar Flaubert vroeg en de bediende dien naam als dien van het bekende geweer spelde. Dat klonk heel grappig, maar ik ben altijd nieuwsgierig geweest of ze den eersten of den jongsten bediende gesproken heeft; dat vertelde de geschiedenis niet! - en bovendien, waarom zou en ook waartoe zou een boekhandelaar bij wien zelden of nooit naar serieuze boeken gevraagd wordt, wegens mangel aan serieuze klanten, moeite doen om bij te blijven? Men doet zijn inkoopen bij voorkeur in de groote steden, of rechtstreeks in het buitenland; daarbij wint men een klein bedrag, en al doet men dat niet, het staat chic! Maar al gunt men zoodoende den boekhandelaar zijn verdienste niet, tòch ziet men er geen been in zijn eischen even hoog te stellen.
De boekhandel in de kleine plaatsen daalt daardoor hoe langer hoe meer. Daarbij komt dat het vroeger geen pretje was, bediende te zijn. Als ik aan mijn